naamd niet te verrassen. „U we g o d s d i e n s t s t e m t m e t d e
Onze o v e r e e n ; d e g r o n d w a a r h e d e n z ij n d e z e l f d e ;
s l e c h t s in d e u i t l e g g i n g e n v e r k l a r i n g h e b b e n wij
a fw i jk in g e n . Gij zult in Mongolie en Thibet zeker velerlei
dingen gezien hebben, waarop gij iets aan te merken hebt; gij
moet nogtans niet vergeten, dat de dwalingen en bijgeloovige ge-
bruiken aan onwetende lama’s te wijten zijn; de goed onderwezen
Buddhist verwerpt de zoodanige.” Hij wilde slechts twee wezenlijk
afwijkende punten aannemen, t. w. aangaande den oorsprong der
wereld, en dan de zielsverhuizing. De geloofsbegrippen van den
regent naderden in vele opzigten de catholieke leer, maar liepen
over het geheel op pantheismus uit. Hij bleef er echter bij, dat
wij tot dezelfde uitkomsten geräken moesten, en gaf zieh groote
moeite, om ons daarvan te overtuigen.
Het thibetaanseh is wezenlijk eene mystische en religieuse
ta a l, waarin zieh al, wat op de Godheid en de menschelijke ziel
betrekking heeft, zeer helder en naauwkeurig laat uitdrukken. Wij
voor ons waren echter niet genoegzaam op de hoogte, en zeer dik-
wijls moest de gouverneur der Katschi’s als tolk optreden, die
echter bovenzinnelijke begrippen niet naauwkeurig wist terug te
geven. De regent bood met groote heuschheid aan, ons in onze
thibetaansche taalstudie behulpzaam te zijn, en gaf ons zijn eigen
neef „tot discipel en tot leermeester.” Deze zou over dag altijd bij
ons zijn en ons in het thibetaanseh onderrigten, terwijl wij hem
daarentegen het chineesch en de mandschutaal leeren zouden. Van
nu af maakten wij zeer goede vorderingen in de landstaal. De
regent ondervroeg ons ook zeer gaarne over Erankrijk. Hij was
opgetogen van verwondering over a l, wat wij hem van stoomsehe-
pen, spoorwegen, luchtballons, gasverlichting, telegraphen, dagu-
erreotypen en machinen verhaalden, en toen wij hem eens over
sterrewachten en astronomische instrumenten spraken, verzocht hij
ons, hem onzen microscoop te laten zien. Wij bragten dien mede,
verklaarden er de zamenstelling van, en vroegen vervolgens, of
niet iemand zoo goed wou zijn, ons eene luis te geven. Die was
hier natuurlijk gemakkelijker te vinden, dan een vlinder. Een edele
lama, secretaris van zijne excellentie den eersten kalon, had slechts
onder zijn zijden kleed te tasten, om ons het gewenschte in een
kostelijk exemplaar te verschaffen. Wij grepen dit met het kleine
tangelje, doch daar kwam de lama tegen op, die het geheele experiment
verhinderen wcu, onder voorwendsel, dat wij van zins
waren, een levend wezen te dooden. Dienaangaande konden wij
hem natuurlijk gerust stellen. Toen nu de regent het diertje onder
den microscoop zag, riep hij: „Tsong Kaba, ’t is zoo groot
als een rat en een afschuwelijk monster!” Alle aanwezenden mog-
ten thans hunne weetgierigheid bevredigen; de meesten gaven een
kreet van ontzetting. Later lieten wij andere voorwerpen zien, die
minder afzigtelijk waren. Ten laatste zeide de regent: „Uwe
spoorwegen en luchtschepen verbazen mij nu niet meer zoo; menschen,
die eene machine als deze hier uitvinden, kunnen alles ma-
ken.” Hij wilde zelfs nog fransch leeren, en wij gaven hem een
a b c , waaronder wij de thibetaansche letters gezet hadden. Hij
was uiterst voldaan, toen hij het woord l o u t f i l i p e schrijven kon.
Ook met den chineschen gevolmagtigde Ki Schan verkeerden
wij op vriendschappelijken voet; hij sprak met ons over allerlei
dingen, maar vooral over politiek. Het bevreemdde ons, hem om-
trent de europesche aangelegenheden zoo goed onderrigt te vinden ;
bijzonder gaarne sprak hij over koningin Victoria en hij vroeg ons,
of Palmerston nog minister van buitenlandsche zaken was, en wat
uit Hu (Elliot, de engelsche onderhandelaar te Canton) geworden
was. Toen wij hem zeiden, dat ook deze na zijne, Ki Schan’s ,
terugroeping naar Engeland terugontboden, maar er zoo min ter
dood veroordeeld, als gebannen was, sprak hij züchtend: „Uwe
mandarijnen zijn gelukkiger dan wij, en uwe regering is beter dan
de onze. Onze keizer kan niet alles weten, en toch oordeelt hij
over alles, zonder dat iemand hem dürft tegenspreken. Wanneer
hij ons zegt: dat hier is wit, dan werpen wij ons neder en ant-
woorden: ja , dat is wit. Dan toont hij ons hetzelfde ding en
oordeelt: dat hier is zwart; en wij zeggen: ja , dat is zwart. Als
men nu zeggen wou, dat een en hetzelfde ding toch niet tegelijk
wit en zwart kan wezen, zou hij misschien antwoorden: Daar hebt
gij volmaakt gelijk i n ; maar hij liet zoo iemand dan zeker ook da-
delijk verworgen of onthoofden. Och, bij ons heeft men geen ver-
gadering van alle hoofden *)! Als uw regent iets tegen de gereg-
tigheid ondernemen wilde, zou hij het met uwe tschung teu y te
doen krijgen.”
Ki Schan verhaalde ons, op hoe zonderlinge wijze men in
1839 te Peking den oorlog met de Engelschen behandeld had. De
keizer riep de acht tschung tu ng, die zijn geheimen raad uitma-
*) Tschung teu y : eene kamer van gedepnteerden, een lagerhnis.
21