eerste en aanzienlijkste staat in Lha Ssa zelf, welks leang tai het
oppertoezigt over de vijf andere houdt; hij trekt een jaargeld van
70 oncen zilver; de overigen hebben slechts 60 oncen. Het on-
derhoud van dat magazijn te Lha Ssa kost jaarlijks 40,000 oncen
zilver, dat te Lha Ei slechts om de 8000. De bezetting dezer
laatste plaats bestaat uit 130 man; aan het hoofd staan een tsien
tsm g , een pa tsmg en een wei wei.
De liang tai had de karavane niet plegtstatig begroet; hij zond
ons den anderen dag slechts een stuk rood papier, waarop hij zijn
naam had geschreven; door zijn Commissaris liet hij ons tevens
zeggen, dat hij door eene zware ongesteldheid aan zijne kamer ge-
bonden was. Ly Kuo Ngan lachte boosaardig en zeide: „De leang
tai zal wei weer gezond wezen, zoodra wij weg zijn. Ik kan ’t
mij wei voorstellen! Zoo vaak hier eene karavane doortrekt, is
Sueh (zoo heette hij) ziek; dat is eene bekende zaak. De leang
tai Sueh is de gierigste mensch op aarde; hij kleedt zieh als een
palankijndräger, slurpt tsamba als een thibetaansche barbaar, rookt
niet, speelt niet, drinkt geen wijn, hij heeft ’s avonds geen licht
in huis, tast in den donker naar b e d , en staat eerst zeer laat o p ,
daar hij anders bang is, te vroeg honger te krijgen. ’t Is bijna
geen mensch, ’t is een schildpadsei. De gezant Ki Sehan wil hem
afzetten, en hij verdient ook niet beter. J a , die Sueh mu tschu___”
Wij lachten en zeiden Ly, dat hij zieh daar van eene Vrij wat
onbeleefde uitdrukking bediende. „Gij hebt gelijk, de uitdrukking
is wei wat e rg , maar ik wil u ’t geval Verklären. Sueh was vroe-
ger mandarijn in een klein district van de provincie Kiang Si.
Bens kwamen twee lieden voor hem en verlangden uitspraak over
eene z e u g , een wijfjesvarken, waarop beiden aanspraak maakten.
Onze regier Sueh geeft de volgende beslissing: „Nadat ik waarheid
en leugen van elkaar gesehift heb, verklaar ik , dat het varken
aan geen van u beiden toekomt, en kom verder tot de uitspraak,
dat het mij wettig toebehoort. Dit vonnis tot voltrekking §# De
dienaren pakten het varken en verkochten het op de markt. Sinds
dien tijd heet deze man Sueh mu tschu, d. i. Sueh het varken.”
Op den dag van ons vertrek van Lha Ei legden wij slechts
zestig li af; onderweg kwamen wij aan een meer van tien li lengte;
het was bevroren, en wij reden er over. Nachtverblijf hadden wij
in het gehucht Tsa tschu ka, in welks nabijheid warme bronnen
zijn, die naar de verzekering der Thibetanen eene heilzame ge-
neeskracht hebben. Den volgenden dag trokken wij over het gebergte
Schor ku l a , dat in hoogte en steilte met den Lha Ei wed-
ijvert. Op den top vonden wij een obo, die ons eenige beschut-
ting tegen den wind aanbood. Wij rustten een weinig uit en rook-
ten eene pijp. Ly verhaalde ons, dat tijdens den oorlog, dien
keizer Kien Long tegen Thibet voerde, de chinesche troepen bij
den overgang over den Schor ku la aan het muiten waren gesla-
gen, wijl zij de verre reis en de vele bezwaren en ontberingen
onverdragelijk vonden. Hier op deze hoogvlakte knevelden de
Soldaten hunne officieren en dreigden, hen in den äfgrond te wer-
p en , indien de soldij niet verhoogd werd. De generaals gaven toe
en de muiterij hield o p ; de mandarijnen werden van hunne banden
ontslagen, en het leger trok naar Lha Ki. Daar Melden de
generaals hun woord en verhoogden de soldij, maar lieten elken
tienden man neersabelen.
Yan den top van den Schor ku la afwaarts heeft men een
slechts weinig dalenden weg en reist verscheiden dagen op de hoogte
eener magtige bergketen, in wier talrijke vertakkingen tot in de
wijde verte zieh steile rotspunten vertoonen. Yan Lha Ssa tot in
de provincie Sse tschuen heeft men op den ganschen weg in eens
voort stoute bergruggen, die met watervallen, engten en diepten
doorsneden zijn. Soms zijn deze bergklompen zonder de minste
regelmatigheid en als door elkaar gesmeten, in welk geval zij dan
Ook allerlei wonderlijke en vreemde vormen vertoonen; op andere
plaatsen zijn zij regelmatig nevens en tegen elkander geplaatst, ge-
takt als de tanden eener zaag. De gansche physiognomie Van het
gebergte bekomt soms op eenmaal eene geheel andere kleur en
gedaante, en is overrijk aan afwisseling en verscheidenheid. En
toch vermoeit zulks het oog, daar dit niets en niets anders dan
gebergten te zien krijgt. Uit dien hoofde zou eene in bijzonder-
heden gaande beschrijving van Thibet dan ook zeer eentoonig worden,
en wij spreken dus slechts van de beroemdste gebergten,
die, volgens eene uitdrukking der Chinezen, „op het leven der
reizenden azen.” De bewoners des lands noemen alles vlakte,
wat niet in de wolken oprijst en niet dadelijk afgrond of labyrinth
is. Zoo worden dan ook hooglanden, welke wij na het overschrij-
den van den Schor ku la overtrokken, als een effen land beschouwd.
Vandaar tot Alan To, zeiden onze thibetaansche begeleiders, is
geen berg. Daarbij strekten zij de vlakke hand uit. Evenwel was
voorzigtigheid noodig, voegden zij er bij, wijl het pad vaak smal
en glibberig was. Zie hier n u , hoe het met dezen, n a a r ’t heette,