uitgedrukt en behoeft geen omscbrijving. De Mandschu heeft vaste
namen en uitdrukkingen niet alleen voor de verschillende kleuren
der paarden, voor ouderdom en eigenschappen, maar ook voor al
de verschillende bewegingen van zijn ros. Datzelfde geldt van de
jagt en van het boogschieten. Nog heden zijn de Mandschu voor-
treffelijke boogschieters, vooral die van den stam der Solons. Op
alle militaire posten worden op bepaalde dagen de oefeningen in
tegenwoordigheid der mandarijnen en vele toeschouwers gehouden.
Men plaatst drie manshooge stroopoppen in eene regte lijn twin-
tig tot dertig passen van elkander. Dan rijdt de schütter op
die wijze voor, dat hij van die linie nog ongeveer vijftien tre-
den verwijderd is; hij heeft den boog gespannen en houdt zijn pijl
gereed. Het sein wordt gegeven. Terstond spoort de ruiter zijn
paard en schiet in vollen ren zijn eersten pijl op den eersten stroo-
man a f , haalt, zonder stil te houden, een tweeden pijl uit den
koker, spant andermaal den boog en mikt op de tweede pop, en
vervolgens op dezelfde wijze op de derde. Daarbij rent het paard
in volle carriere op de regte lijn voor de stroopoppen voort, en
de ruiter heeft geen gemakkelijke taak, daar hij tegelijk vastzitten,
den boog spannen, een pijl uit den koker halen, mikken en treffen
moet. De tweede strooman is het moeijelijkst te treffen, en de
schütter mist menigmaal zijn doel, terwijl hij gewoonlijk den derden
reeds voorbij i s , voordat hij weer vaardig i s ; hij moet zieh alsdan
op zijn paard omkeeren en achterwaarts schieten, gelijk oudtijds
de Parthen. Een goed boogschutter is hij slechts, die alle drie
malen het wit treft. In een mandschurisch boek leest men: „De
eerste en hoogste wetenschap van een Mongool bestaat daarin, dat
hij een pijl weet af te schieten; het ding schijnt wel zeer ligt te
zijn, maar is in wezenlijkheid zeer zwaar, en slechts zelden gelukt
het. Hoe menigeen oefent zieh dag en nacht, en slaapt met den
boog in de h and, en hoe weinigen hebben zieh beroemd gemaakt!
Kan men de namen van velen optellen, die bij het wedschieten
met eere gekroond zijn? Houdt uw lijf straf en vast, vermijdt
elke onbehoorlijke houding; uwe schouders moeten onbewegelijk en
onwrikbaar zijn. Kigt den pijl regt op zijn d o e l! Dan kunt gij
voor goede schutters gelden.”
Wij bleven eenige dagen in de krijgersstad van Ku-Ku-Hote;
vervolgens bezochten wij de handelsstad. Het deed ons leed, in
eene Mandschustad chineesch te hooren spreken. Wij konden ons
moeijelijk met de gedachte verzoenen, dat een volk, en wel een
volk, dat eens de opperheerschappij voerde, zijne nationaliteit zoo
geheel verloochende, dat het zieh thans nog slechts in kleinigheden
van het ten onder gebragte volk onderscheidt, b. v. door wat minder
nijverheid en veel minder eigenwaan en zelfverheffing. Toen
die lama het tartaarsche opperhoofd de heerschappij in China profeteerde,
had hij hem ook voorspellen moeten, dat zijne gansche
natie met zeden, taal en ook met het land zelf voor alle tijden
door den chineschen draak zou worden verslonden. „Wanneer de
teo’enwoordig regerende familie door eene revolutie van den troon
wordt gestooten, blijft den Mandschu volstrekt niets over, dan zieh
met het chinesche element geheel te versmelten en zieh daarin op
te lossen.” Het zal hun niet eens mogelijk zijn, in hun oud va-
derland terug te keeren, want Mandschurie is immers door de
Chinezen geheel in bezit genomen. De Jesuiten hebben op bevel
des keizers eene kaart daarvan ontworpen J pater Dubalde doet op-
merken, dat hij daarop geen chinesche namen gebragt heeft, en
geeft hiervoor de volgende reden op: „Een in Mandschurie reizende
zal het niets baten, dat hij b. v. weet, dat de rivier Sa-
khalien Ula door de Chinezen He Lung Kiang genoemd wordt; want
men heeft immers niets met Chinezen te maken, en de Tartaren,
met wie men in aanraking komt, hebben welligt die chinesche be-
nanm'ncr nooit gehoord.” Deze aanmerking mag in de dagen van
TCang Hi gegrond zijn geweest; tegenwoordig past juist het tegen-
deel. Wie in Mandschurie reist, heeft altijd slechts met Chinezen
te verheeren en hoort veel van He Lung Kiang, maar nooit van
den Sakhalien Ula spreken.