Buddhakloosters in de provincie U'i. — Khaldan, Prebung,
Sera. — Afscheid van den regent. — Scheiding van Sam-
dadschiemba. — Vertrek van Lha Ssa naar Canton. . 329-
NEGENTIENDE HOOFDSTUK.
Chinesche berigten over Thibet. — Inrigting van de ulah. —
Theatrale voorstelling te Medschu Kung. — Het gebergte
Lumma Bi. — Aankomst te Ghiamda. — Houten brnggen. —
Over den eenhoren. — De Berg der Geesten. — Het gebergte
Lha Bi, Schor ku la en Alan to. — De berg
Tanda. — Postinrigting in Thibet. — De beschermgeest
van den berg Wa ho. — Een god geworden pad. — Aankomst
te Tsiamdo....................................................................... 348-
TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Tsiamdo. — Krijg tusschen twee levende Buddha’s. —
Kalksteengebergte. — De groote hoofdman proiil tamba. —
Een buddhistisch heremiet. — De rustplaats Angti. — De
stad Djaya. — Het bisamdier. — De rivier met goud-
zand. — De stad Bathung. — De mandarijnen van Li-
thang. — Thibetaansche bruggen. — Aankomst te Ta tsien
lu aan de thibetaansche grens......................... 371*
B la dw dz eb......................................................... • 391-
-3 4 7 .
■370.
■390.
■394.
IN L E ID IN G .
DE MONGOOLSCHE VOLKSSTAMMEN.
D e mongoolsche volken, welker gebied een groot deel van
Azie omvat, speien in de geschiedenis eene groote rol. Meer dan
eenmaal zijn zij uit hunne steppen opgekomen en hebben de wereld
beroerd van de grenzen van Duitschland tot aan de oostkusten van
China. Dschingiskhan was de eerste alleenheerscher, die de ge-
zamenlijke mongoolsche stammen onder zijn scepter vereenigde; hij
breidde zijne heerschappij van den Amur tot den Dnjepr uit en
door de overwinning aan de Khalkha (1224) werden de Mongolen
heeren ook van zuidelijk Busland. Khan Kubilai, Dschingiskhans
kleinzoon, begon in 1260 de verovering van China, dat toenmaals
nog een vreemd juk moest torschen; hij overleed in 1294 te Peking
als beheerscher van een onmetelijk rijk. De chinesche geographen
berigten: Onder de mongoolsche dynastie der Tuen strekte zieh
het rijk noordwaarts over de In-schan-bergen u it, in het westen
tot over de Gobi, in ’t oosten maakte het land aan den linker
oever van den Siao de grens u it, en in het zuiden werd het door
de zee Tue bespoeld. Daarbij komen echter nog de cijnspligtige
landen; Thibet, Turkestan, Moskovie, Siam, Cochinchina, Tonkin
en Korea erkenden de opperheerschappij van den grootkhan der
Tartaren en betaalden willig de hun opgelegde schatting. Ook
europesche staten zijn meer dan eenmaal opgeeischt, de mongoolsche
heerschappij te erkennen; de duitsche keizer, de paus, de
koning van Erankrijk ontvingen dreigende brieven met aanmaning,
om hunne inkomsten den beheerscher der Mongolen ter beschik-
king te stellen. De Dschingiskhaniden, die in Busland, Perzie,
Bactrie en Sogdiana gezag voerden, verkregen hunne beleening van
den keizer, die te Peking troonde, en stonden tot hem in een
staat van afhankelijkheid.