allen gevalle kan een zoo moeijelijk te beklimmen berg als eene
boetedoening voor den reiziger beschonwd worden. Wij waren ’s
morgens te een uur opgebroken, kwamen eerst te tien uur op de
hoogte, en hadden bijna altijd te voet moeten gaan. Toen wij het
kronkelend pad afdaalden, liep het tegen zonsondergang, en toen
wij in een breed dal uitkwamen, lag Lha Ssa, de hoofdstad der
buddhistische wereld, aan onze regter hand. Wij zagen duizende
van boomen, die de stad omgaven, hare hooge witte huizen met
platte daken en kleine torens, de talrijke tempels met vergulde tin-
nen, den Buddha L a , boven welken het paleis van den tale lama
uitsteekt. Dat alles verleent aan deze Buddhastad een even schil-
derachtig, als majestueus en ontzagwekkend aanzien.
Den 29 Januarij 1846 hielden wij onzen stillen intogt in Lha
Ssa; voor achttien maanden waren wij uit het dal der Zwarte Wateren
opgebroken. Mongolen, met wie wij op de reis kennis hadden
gemaakt, hadden ons reeds eene herberg aangewezen.
Z E S T IE N D E H O O E D S T U K .
L e hoofdstad der buddhistische wereld. — Paleis van den tale lama. —
De Thibetanen en hunne vrouwen. —— Nijverheid. — Goud- en
zilvermijnen. — Vreemden in Lha Ssa: Pebuns, Chinezen, Katsch?
s. — L e Stelling van Thibet tegenover China. —• W ij körnen
in aanrdking met de overheid. — Regeringsvorm. — L e
grootlama van Lschaschi Lumbo. — Broederschap der Khelans. —
Profetien. — Tragische dood van drie tale lama!s. — Aanteeke-
ning betreffende K i schan. — Veroordeeling van den nomekhan. —
Opstand in ’t klooster Sera.
E in d e lijk waren wij aan het doel onzer r e is ; hare moeiten
en gevaren waren wij gelukkig te boven; thans wachtte ons eene
andere taak. Wij namen een wegwijzer en zöchten eene woning.
De huizen in de stad zijn bijna alle vrij groot; ze hebben verscheiden
verdiepingen en een vlak, zacht afhellend dak, zoodat de regen
kan afstroomen. Het muurwerk is wit bepleisterd; slechts
venster- en deurkozijnen worden rood of geel geverfd. Deze beide
kleuren zijn bij de hervormde Buddhisten zeer in trek en heeten
„lamakleuren.” De huizen vertoonen zieh altijd als nieuw, daar
zij telken jare geverfd worden, doch van binnen zijn zij onzinde-
lijk, berookt en bedompt, en mist men alle netheid en orde. Men
zou deze huizen bij bepleisterde graven kunnen vergelijken. Wij
namen onzen intrek in een groot h u is, waar reeds bij de vijftig
vreemdelingen te huur woonden. Wij moesten eene vijfentwintig
sporten hooge ladder opklimmen; zij was smal, had geen leuning
en op handen en voeten moesten wij ze beklauteren. Wij hadden
een groot vierkant vertrek, en daarnaast nog een kamertje. In dat
eerste was een klein venster met drie houten tralies en boven in
de zoldering eene opening, waardoor licht, wind, regen en sneeuw