inet bidden, wandelen en sehaken door. De regent te Lha Ssa
had ons een sehaakbord met fraai gesneden figuren uit ivoor ger
schonken; deze laatste stelden dieren voor. De Chinezen zijn, ge-
lijk bekend is , groote liefhebbers van bet schaakspel, dat echter
bij hen in velerlei opzigten van het onze afwijkt. Ook de Mongolen
en Thibetanen kennen dit spei, en vreemd is , dat het hunne
volmaakt met ons europesche overeenkomt. Wel zijn hunne figuren
anders, maar ze hebben dezelfde waarde en worden juist zoo
verzet, als bij ons; ook zijn hunne speelregels nagenoeg dezelfde.
De Mongolen en Thibetanen zeggen schik, als zij schaak zetten, en
mat, als de partij ten ein de is. Deze uitdrukkingen zijn zoo min
mongoolsch als thibetaansch, en toch gebruikt ieder ze, zonder van
den oorsprong of wäre beteekenis rekenschap te kunnen geven. Zij
waren zeer verwonderd, toen zij van ons hoorden, dat men in
Europa s c h a a k en m a t zegt.
Na drie dagen verklaarde de dheba van Lang ki tsung, dat
wij de reis ondernemen konden. Het was regt donker winderig weder.
Toen wij aan den voet van den Tanda stonden, ontdekten
wij eene lange donkere streep, die, als eene reusachtige rups, zieh
langzaam längs de steile hellingen bewoog. Onze gidsen zeiden,
dat het lama’s waren, die van den beevaartstogt naar den Lha Ssa
Moru terugkwamen; zij hadden in den verloopen nacht aan het
einde van het dal rust gehouden. Het zien van een zoo groot
aantal reizigers wekte onzen moed op en met frissche krachten begonnen
wij den berg te beklimmen. Yoordat wij echter nog den
top bereikten, verhief zieh een storm en joeg de sneeuw in alle
rigtingen door de lucht; het was, alsof het gansche gebergte op-
stoof. Daarbij werd de helling zoo steil, dat menschen en dieren
ten volle uitgeput geraakten, en zonder de sneeuwhoopen had men
van boven van den berg tot in het dal kunnen neerrollen. Broe-
der Gäbet, die van zijne ziekte nog niet ten volle weder bekomen
was, moest van afmatting den staart van zijn paard laten varen,
zeeg in onmagt neer en bleef in de sneeuw liggen. De Thibetanen
kwamen hem te hulp, en slechts met de uiterste inspanning
gelukte het ons, hem naar boven te slepen. Hij was meer dood
dan levend en rogchelde als een mensch, die ligt te zieltogen.
Daar boven vonden wij de lama’s; zij lagen allen in de sneeuw,
met hunne met ijzer beslagen stokken naast zieh; eenige met goe-
deren beladen ezels stonden digt op elkaar gedrongen, lieten de
ooren hangen en trilden van koude. De berghelling was nagenoeg
loodregt; men ging zitten en liet zieh neerglijden over de sneeuw,
die alle oneffenheden van den grond had weggenomen. Daarbij ging
slechts een ezel verloren.
Terstond na onze aankomst te Tanda schudde de mandarijn
Ly Kuo Ngan de sneeuw van zijne kleederen, zette den cereroo-
niehoed op en begaf zieh met zijne Soldaten in eene kleine chine-
sche pagode, die aan den ingang van het doxp stond. Men ver-
haalt, dat gedurende den oorlog, dien Kien Long tegen de Thibetanen
voerde, een leverancier, die het leger van mondvoorraad
moest voorzien, in den winter over het Tandagebergte naar Lha
Ei wilde reizen. Bij een met sneeuw opgevulden afgrond viel eene
met geld gevulde kist van den rüg van een yak; dadelijk sprong
de leverancier van het p a a rd , liep zijne kist n a , kreeg haar te
vatten, doch rolde met haar in de diepte neer. Men berigt verder,
dat deze leang ta'i in het vooijaar, nadat de sneeuw gesmolten was,
werd teruggevonden; naast hem lag ook de kist met geld. De
keizer wilde de trouw van dien man eervol erkennen, benoemde
hem tot genius van het Tandagebergte en liet hem als zoodanig de
boven vermelde pagode bouwen, waarin zijn beeid staat, voor het-
welk de van en naar Lha Ssa körnende mandarijnen zieh driemaal
neerbuigen moeten. De chinesche keizers verplaatsen burgerlijke
en militaire ambtenaren, die zieh bijzonder onderscheiden hebben,
onder de goden; de eerbied, dien men hun bewijst, maakt
de ceremoniele religie der mandarijnen uit.
Van den Tanda komt men zestig li ver over de vlakte Piam
P a ; zij is , volgens onzen ehineschen wegwijzer, de meest uitge-
strekte in gansch Thibet. Indien dit waar is , moet Thibet onte-
genzeggelijk als een ellendig land beschouwd worden, want deze
zoogenoemde vlakte vonden wij overal vol heuvels en kloven; ook
is zij zoo smal, dat men er midden op zijnde de mensehen, die
aan beide zijden längs den voet der bergen gaan, zeer goed onderscheiden
kan. Achter de vlakte van Piam Pa kronkelt zieh vijftig
li ver een riviertje door het gebergte; daarna komt men te Lha
Dze, waar de' ulahs gewisseid worden. Vandaar zijn het honderd
li tot den militairen post Bari lang; twee derden van den weg
neemt het gebergte Dschack La in; het is berucht en wordt door
de Chinezen Ya ming ti schan genoemd, d. i. een gebergte, dat
op het leven der menschen aast. Wij* kwamen er behouden over
en hadden van Bari lang een niet al te moeijelijken weg. Nu en
dan zagen wij den rook uit eenige, in de kloven verstrooid lig