vloeibaarheid, want reeds een half uur van de bron was het tot
ijs gestold. Men vindt in de gebergten van Thibet zeer vele heete
bronnen. De artsen kennen hare geneeskracht, en verordenen het
water tot baden en tot drinken.
Yan het Tant La-gebergte tot naar Lha Ssa blijft het land
voortdurend dalende; de koude wordt, hoe lager men komt, minder
streng, en men vindt al spoedig krachtige grashaimen van verschillen-
de soort. Wij vonden op eene vlakte uitmuntende weide, en bleven
daar twee dagen uit mededoogen met ons doodelijk afgemat en
uitgehongerd vee. Den volgenden morgen kwamen ruiters op ons
aanrennen. De schrik sloeg ons om het hart; wij haastten ons
naar de tent van den Thibetaan Eala Tschembe en riepen, dat een
troep Kolo’s in aantogt was. De kooplieden bleven nogtans rüstig
zitten en lachten. „Neemt plaats en drinkt thee met ons; hier is
niets meer van de Kolo’s te vreezen; die ruiters moeten goede
vrienden zijn. Wij komen nu weder in bewoond land; achter gind-
sche heuvels staan vele zwarte tenten. Gij zaagt bereden herders.”
Deze waren ook weldra voor Eala Tschembe’s ten t, brave lie-
den, die ons boter en versch vleesch verkochten. Hunne zadels
hadden ’t voorkomen van een vleeschhouwerstafel, daar zij met gei-
ten- en schapenbouten en ribbestukken bepakt waren. Wij deden
acht schapenbouten op, die wij, daar zij stijf bevroren waren, op
reis konden medenemen. Daarvoor gaven wij een paar oude pe-
kinger laarzen, een tonderdoos uit Peking en den zadel van ons
klein muildier, die ook in Peking gemaakt was. Alle Thibetanen
to ch , en vooral de nomaden, stellen grooten prijs op al, wat in
Peking is vervaardigd, weshalve de kooplieden, die met het ge-
zantschap reizen, dan ook op al hunne pakken schrijven: „Pekinger
goederen.” Deze herders waren bovenal op pekinger snuiftabak
belust. Broeder Hue had nogtans acht dagen te voren zijne. laatste
doos geledigd, en de overigen waren geen snuivers.
Euim twee maanden hadden wij van thee en gerstemeel ge-
leefd; thans wachtte ons schapenvleesch met knoflook gekruid. Wij
wilden juist gretig op deze lekkernij aanvallen, toen eensklaps de
kreet „Mi yon ! Mi y o n !” opging. Er was dus brand. In een om-
mezien waren wij buiten de tent. Het vuur had op onze legerplaats
droog gras aangetast en verbreidde zieh schrikbarend snel. Ge-
lukkig kon het nogtans door middel van eene menigte vilten dekens
in zoo verre gestuit worden, dat het de tenten niet aantastte; het
baande zieh een uitweg naar de steppe, waar het met snelheid
voortliep. Thans moest men op het redden der kameelen bedacht
zijn, die niet als de paarden en ossen voor het vuur wegliepen,
maar dom in de vlammen staarden. Wij liepen, wat we konden,
om onze dieren bezijden af te brengen. Al spoedig echter waren
wij geheel door vuur omgeven. Het hielp niet, dat wij op de kameelen
met stokken sloegen; ze bleven onbewegelijk staan. Het
vuur tastte hun dik haar aan en wij moesten dat hun aan het lijf
met dekens en kleeden uitdooven. Drie redden wij; de vierde
was geheel verschroeid en had eene verkoolde huid. Eene weide-
streek van een half uur lengte en een kwartier breedte was in
asch gelegd. Het ongeluk liep nog al gelukkig af, want had het
door ons aangestookte vuurtje de zwarte tenten bereikt, dan kon het
ons siecht vergaan zijn. Onze half geroosterde kameel was onbekwaam
tot verdere dienst; maar ook onze voorraad was zeer geslonken, en
sedert eenigen tijd hadden wij ons zelven toch reeds op half rant-
soen gesteld.
Wij trokken nu dagen lang door eene reeks van dalen, waarin
yaks in den omtrek van zwarte tenten weidden, en kwamen ein-
delijk aan een thibetaansch dorp. Het ligt aan de rivier Na Ptschu;
de Mongolen noemen het Khare Ussu; het een zoowel als het
ander beteekent „zwart water.” Na Ptschu is de eerste noemens-
waardige plaats, die men op den weg naar Lha Ssa aantreft. De
huizen zijn van leem gebouwd; tusschen dezelve staan zwarte tenten
opgeslagen. Akkerbouw wordt hier niet gedreven; alle inwo-
ners zijn herders. Men verhaalde ons, dat in oude tijden een
koning van Ku-Ku-Noor tegen de Thibetanen krijg voerde en ver-
volgens het land van Na Ptschu aan de Soldaten van zijn leger
ten geschenke gaf. Deze Mongolen zijn thans met Thibetanen ver-
mengd; men ziet echter nevens de zwarte tenten altijd nog mon-
goolsche jurten staan. Men kan zieh dus ook ligt verklären, hoe
zoo vele mongoolsche woorden in het thibetaansch zijn overgegaan.
De naar Lha Ssa trekkende karavanen moeten eenige dagen
te Na Ptschu verblijven, ten einde de wijze van transport anders
in te rigten; de kameelen vooral zijn niet in staat, om op de
van hier af onbeschrijfelijk rotsachtige wegen te gaan. Wij verkochten
onze drie gezonde dieren voor vijftien oncen zilver en huurden
voor datzelfde geld zes yaks, die onze pakkaadje tot Lha Ssa dra-
gen zouden. Den verschroeiden kameel hadden wij op den koop toe-
gegeven, en wij maakten ons thans ook van den schurkachtigen lama
uit het Eatschikogebergte af. Te Na Ptschu moet men tegen