naar den berg, aan wiens voet sedert jaren zijne tent stond. Deze
wonderknaap had reeds bij zijne geboorte een witten baard en in
het gezigt eene uitdrukking van groote majesteit. Zijn gansche
bestaan had niets van dat van een kind, want terstond nadat hij
het licht der wereld aanschouwd had, sprak hij luid en verstaan-
baar in de Amdotaal. Hij liet nogtans slechts zelden iets hooren,
maar als dat geschiedde, sprak hij diepzinnig en wijs. Toen hij
drie jaar oud was, deed hij afstand van de wereld, om een gees-
telijk leven te leiden. Zijn vader schoor hem het lange fraaije haar
af en wierp dat neder aan den ingang van de tent. Uit deze hären
schoot een boom op, van welks hout welriekende geur uit-
stroomde; op ieder blad vertoonde zieh een letter van de heilige
taal van Thibet. Sedert leefde Tsong Kaba in eene zoo strenge
afzondering, dat hij zelfs zijne ouders niet meer zag; hij had zieh
in de wildste streek van het gehergte neergezet, bad dag en nacht,
en gaf zieh geheel aan de bespiegeling over. Daarbij vastte hij
veel, verschoonde het leven zelfs der kleinste insecten en gebruikte
in het geheel geen vleesch.
In dien tijd kwam toevallig een lama uit verre westelijke landen
naar Amdo en vond onthaal in Lombo Moke’s tent. Dezen
vreemdeling zag Tsong Kaba; hij was verrukt over zijne veelom-
vattende wetenschap en groote heiligheid, wierp zieh voor hem
neder en smeekte om leering en onderrigt. De overlevering wil,
dat die lama nit het westen niet alleen eene ondoorgrondelijk die-
pe geleerdheid bezeten, maar ook een eigenaardigen gelaatsvorm
gehad heeft. Zijn neus was lang en zijne oogen schitterden van
een bovennatuurlijk vuur. De vreemde was verrast, bij Tsong
Kaba znlk een zeldzamen aanleg te vinden en bleef eenige jaren
in het land Amdo, om hem te onderrigten. Nadat hij zijnen dis-
cipel in de leeringen der beroemdste heiligen van het westen had
ingewijd, sliep hij hoog in het gebergte op een steen in en opende
de oogen niet weder. Tsong Kaba trouwens dorstte thans slechts
nog meer naar godsdienstig onderrigt. Hij verliet zijn volk, om
naar het westen te gaan en de reine leer uit de bron te putten.
Met den wandelstaf in de hand trok hij alleen, zonder leidsman;
maar in zijn hart woonde bovenmenschelijke moed. Hij sloeg de
rigting naar het zuiden in , en kwam na groote bezwaren aan de
grens der chinesche provincie Yunnan; vandaar wendde hij zieh
naar het noordwesten en hield zieh daarbij voortdurend aan den
loop der groote rivier Yaru Dsangbo. Eindelijk bereikte hij de
heilige stad van het koningrijk Ui *). Hij wilde vandaar zijne reis
voortzetten, maar een van licht stralende llia, d. i. een geest, ver-
bood hem dat en sprak: „O Tsong Kaba, al deze landen behooren
tot het groote rijk, dat u is gegeven geworden. Hier moet
gij de heilige gebruiken en gebeden verkondigen, en hier moet zieh
de laatste overgang van uw onsterfelijk leven openbaren.” Tsong
Kaba gehoorzaamde aan het gebod dezer bovenmenschelijke stem,
betrad het „land der geesten,” Lha Ssa geheeten, en betrok in
een afgelegen hoek van de stad eene armoedige woning. Weldra
had hij een kring van discipelen en jongeren rondom zieh verza-
meld; zijne nieuwe leer en de nieuwe gebruiken, welke hij in de
kerkdienst invoerde, verwekten opzien. Na eenigen tijd wierp hij
zieh stout tot hervormer op en verklaarde den ouden cultus den
oorlog. Het getal zijner aanhangers nam bij den dag toe; men
noemde hen lama’s met de gele mnts, ter onderscheiding van de
aanhangers van het oude stelsel, die eene roode muts droegen.
De koning van het land Ui en de schakdscha, of levende Buddha
en opperhoofd der Lamahierarchie, traden tegen de nieuwe secte
op, die zoo groote verwarring aanrigtte. De schakdscha liet den
hervormer bij zieh noodigen, om uit zijn eigen mond te vernemen,
of de nieuwe leer wezenlijk zoo diep en wonderbaar was, als hare
aanhangers beweerden. Tsong Kaba kwam echter niet; de huldi-
ging zijner vele jongeren en de toejuiching der menigte hadden
hem trotsch gemaakt. Thans bragt de Buddha-schakdscha van zijn
kant een bezoek aan den „kleinen lama uit de provincie Amdo,”
want zoo werd de hervormer door zijne tegenpartij genoemd. In
vollen geestelijken staat begaf hjj zieh naar de tent van Tsong
Kaba; doch toen hij die betreden wilde, viel hem zijne hooge mi-
tra van het hoofd. Zulks werd als een triomf der gele mutsen
beschouwd. De hervormer zat met gekruiste beenen op een küssen,
scheen den schakdscha volstrekt niet te bemerken, en liet de
balletjes van zijn rozenkrans door de vingers glijden. De levende
Buddha begon desniettemin een gesprek en wilde den tot hiertoe
gevolgden cultus als den alleen geldigen verheffen. Tsong Kaba
sloeg niet eens de oogen o p , maar viel hem in de rede en zeide:
„Gij ellendige, hoe wreed zijt g ij! Gij doodt eene luis met uwe
*) U'i beteekant in liet tkibetaansch: midden, middelpunt. Men duidt
met deze benaming het centrum van Thibet aan, eene provincie, ivaar-
van Lha Ssa de hoofdstad is.