gebruikle Koning W illem III, bij zijn vertrek naar Engeland, in 1691,
ovcr Naaldwijk , naar den Oranjepolder rijdende, om aldaar scheep
te gaan , op P atijnenborg , het middagmaal. Slechts tien personen
hadden de eer, bij die gelegenheid, mede aan te zitten. Na den
maaltijd vertrok de Koninklijke gast, vergezeld van den Hertog van
O rmond , den Graaf van P ortland en andere Heeren naar den Qranje-
Polder , trad in de sloep en kwam aan boord van bet Koninklijke jagt
d e M abia , waarmede hij uit Engeland vertrokken was. De Koning
had ter naauwernood het jagt bereikt , of de kanonnen van al de
vaartuigen , waarnit de begcleidende vloot was zamengesteld , brandden
los, waardoor Naaldwijk en het geheele Westland daverde. Door te
genwind echter niet uit kunnende zeilen, was men verpligt, weder
aan wal te gaan. De Vorst keerde naar Naaldwijk terug , en hleef
aldaar op P atmsenburg overnachlen, hetwelk aauleiding gaf, dat ,
ten gezegden huize, menig belangrijk gesprek, onder de Staatsmannen
werd gehouden. De Koning, den volgenden dag weder vertrek-
kende ,' landde, na eene voorspoedige reis , in Engeland aan.
Na den Heer van R ijnenburg hebben nog onderscheidene zeer aanzien-
lijke personen , die de gewigtigste betrekkingen bekleedden , op P a-
tijnenbubg gewoond. S imon van S lingelandt , Secretaris van den Raad
van State der Vereenigde Nederlanden , later Raadpensionaris van Holland,
werd, in 1709, met de laan en toebehooren , en , in 1711,
raet de hofstede P atijnenburg , enz.* verleid , terwijl de Koning vhn
Pruissen, als Heer van Naaldwijk, in 1717, nog een nieuw leengoed,
groot drie morgen , bierbij voegde. Na den dood van S imon van S u n -
gelandt , was zijn zoon G overt , Heer van de Lindt en Ontvanger-
Generaal van Holland en West-Friesland , bezilter dezer gezamenlijke
leengoederen , en deed , van Pruissen 's leengoed, hulde en raansebap
in handen van Mr. G odard C roonenberg , Stadhouder van den leen-
hove van Naaldwijk. Vervolgens was het zijn schoonzoon P h il ip J acob
van der G o e s , Raad in de Vroedscbap en later Regerend Burgemees-
ter van Rotterdam, en eindelijk L o d ew ijk , Baron R engers , Gedepu»
teerde ter vergadering van de Algemeene Staten, wegens Friesland ,
en schoonzoon van den Heer van der G oes , die dit buitengoed bewoonden.
P atijnenborg werd , van tijd tot tijd , aanraerkelijk vergroot en ver-
fraaid. De Baron R engers kocht daarbij , in 1790 , nog ruim 6 J morgen
lands aan. Ten einde bet noodige en versehe water in de vijvers
ep beken te bezorgen , had men , op een , bij dit buitengoed behoo-
rend , stuk lands , eenen watermolen , waarvan nog de romp gezien
wordt, gebouwd. Dit water werd, wanneer het onzuiver geworden was ,
door middel van een sluisje , onder den weg door, weder in het bui-
tenwater geloosd, hetwelk , op den publieken weg naar ’s Gravezande
nog duidelijk ziglbaar is.
In 1799 , is deze buitenplaats in afzonderlijke perceelen verkocht.
Hierdoor hield zij , als zoodanig, op te bestaan. De bossßhen werden
in dat jaar uitgeroeid, de grond tot bouw- en tuinland gesebikt ge-
maakt, en P atijnenborg onderging het algemeene lot der verganke-
lijkheid. Tegenwoordig is er van deze prächtige lustplaats geen spoor
meer aanwezig, en de daartoe hehoord hebbeude gründen , eene opper-
vlakte beslaande van 30 bund. 38 v. r. 40 v. eil., worden thans in
eigendom bezeten door onderscheidenen.
PATJ1TAN of Patjietan ook wel P atchitan gespeld ’, ads. resid. in Oost-
Jndie'f op het Sundasche eil. Java; palende N. aan Soerakarla , 0 . aan
Madion, Z. aan de Indische-Zee, W. aan Djocjokarta.
De landen, waaruit deze ads. re9. bestaat, behoorden vroeger tot het
rijk Djocjokarta; inaar werden in 1812 door den Sultan van dat ryk
aan het Engelsche Gouvernement afgestaan.
Deze ads. res. wordt verdeeld in de vijf distrikten : P a t j i t a n , Sc-
ma n t e n , Pri n gkoe loe , Lor rok en P a n g o e l , gezamenlijk 264 d.
en 1369 geh. bevattende.
De grondsoppervlakte beslaat 1000 vierkante palen , van 400 roe-
den elk. Ilet luchlsgestel wordt doorgaans voor gezond gehouden , daar
de koortsen , die nu en dan bij de kentering van den mousson heer-
schen, zieh tot een klein gedeelte der bevolking bepalen en zelden van
eenen gevaarlijken aard zijn. Bij eene opname der bevolking, die in 1831
plaats greep, werd het getal zielen op 39,136 aangegeven , en in het
volgend jaar, 1832 op 6 3 ,0 0 8 , onder welke een twintigtal Europeanen.
De kust is er hoog en rotsig, evenwel zijn ör ten oosten van de Pat-
jitan-baai eenige kleine havens , doch meestal tegen het zuiden , open.
Het landschap wordt, als wäre het, in het Westen en Noorden inge-
sloten door het gebergtePager-Goenong, dat van den berg Bridjo noord-
waarts in eenen bergrug uitloopt, tot aan den hoogen Koekoesang.
De voornaamste bergen in deze ads. resid. zijn de Goenong-Sima,
de S e p a n g of Goe non g - S e p a n g en de Goe n o n g -Ga d j a .
Y a n de rivieren verdienen melding de P a t j i t a n , de K o u p a n , de
Lo r ro k en de P a n g o e l . In de mondingen dezer rivieren, welke,
om hare ondiepten en zware brandingen , niet bevaarbaar zijn , treft
men eene soort van drassig land aan , waaraan men nogtans bezwaar-
lijk den naam van moeras kan geven. Daar in andere streken nog
vele velden het grootste gebrek aan water hebben, doet men alles , om
dit gemis door het graven van waterleidingen naar vermögen te verhelpen.
Men treft in deze ads. res. nog slechts de overblijfselen van djattie-
hosschen aan , waaruit tijdens het Engelsch tusschenbesLuur, al het
bruikbaar hout op last der regering gekapt werd en weggevoerd. Thans
echter worden deze bosschen gezuiverd, er worden op nieuw djattiepit—
ten gezaaid en alle afkap is er vooreerst verboden , zoo dat de herstel-
kracht der natuur ook hier weldra de door menschenband geslagen won-
den heelen zal. De bergachtige gesteldheid der landstreek maakt het
Patjietansche natuurlijkerwijze voor den fandbouw minder geschikt,
dan andere door de natuur meer bevoorregte oorden, waar overvloed
van water de velden besproeiten aan het gezaaide groei en wasdom geeft.
Eenige vergoeding voor dit gemis vinden de ingezetenen in hunne be-
langrijke visscherijen , waarvan de opbrengst echter alleen in eigen be-
hoefte voorziet, ofschoon de zeer goede wegen naar Djocjokarta , Madion
en Kedirie ook den uitvoer van gedroogden visch zeer gemakkelijk
zöuden maken. Overzeesche handel bestaat hier tot nog toe niet; het
bevaarbaar maken der rivieren zou dien voorzeker bevorderen. De
handel binnenlands bestaat in buffels, tabak, gambier, ijzer, olie
boomwol en huiden. Op een dertigtal bazaars zijn tegen billijke prijzen
padie , rijst, aardappelen , allerlei groenten , vleesch , visch , olie en
gevogelte verkrijgbaar. Aan ijzer-, goud- en zilversmeden , steen- en
pottebakkers, kalkbranders en timmerlieden is in deze ads. res geen gebrek
; ook legt men er zieh met goeden uitslag op het weven van katoen
tot het vervaardigen van kleedjes en tjeleks toe.
PATJITAN of P atjetan , ook wel P achitan gespeld, distr. in Oost-
Indie, op het Sundasche eil. Java, ads. res. Patjitan.
In dit distr, vertoonde zieh in October 1825 een gelukzoeker , die den
naam aangenomen had van Diro A dmoyo , en zieh uitgaf voor eenerr zoou