Bij den watervloed van Februarij 1828 riglte de zee bij P u t t e * groote
verwoestingen aan. De Gr o o l e - B e e k s w a l brak op twee plaatsen
door , te weten bij de Hooge-brug, waarvan een vleugcl en sominige
palen werden weggerukt, en tusschen den Leem-brug en den Olden-
aller, waardoor twee ontzetlende gaten ontstonden, en de groote trek-
weg van Harderwijk en Nijkerk gebeel onbruikbaar werd. Geheele
huizen, met alles wat er in was, dreven weg , en , behalve de vermeide
huizen aan den dijk , stortten van een twintigtal, meer land-
waarts in gelegen , de muren en voorgevels in , zoodat zij voor een groot
gedeelte onbewoonbaar werden. Het verlies aan vee bestond in zeven
en twintig stuks runderen , drie varkens en een schaap, behalve huis-
raad, kleederen , booi, zaad enz-, waarbij zes en zeventig arme in-
woners volstrekt .buiten staat geraakten om het door ben verlorene te
herstellen. Vermits de beide gczegde doorbraken van het grootste belang
waren, en eene dadelijke herstelling vorderden, maakte men
daarmede terstond eenen aanvang.
PUTTEN (HET HOF-VAN-) , voorm. adell. b. in het Land-van-
P u tten , prov. Zuid-Holland. Zie P u t t e n (H e t S lo t - v a n - ) .
PUTTEN of H u i s - v a n -P u t t e n , voorheen O l d - P u t t e n , voorm. k a s t . op
de Over- Veluwe, prov. Gelderland, arr. en 11 n. N. van Arnliem,
k a n t . en 10 min. 0 . v a n Eiburg, gem. en £ u. N. 0 . v a n Doornspijk.
Dit H u is - v a n -P u tte n was buiten twijfel een aanzienlijk heerschap ;
daartoe behoorde het huis P u t t e n s t e i n . Het geslaeht v an P u t t e n
wordt een edel geslaeht genoemd, e genere Baronum viripraenobiles (1).
A e en d t e Boecop vermeent, dat het uit het geslaeht van P u t t e n in
Holland afstamde, waartoe de bijzonderheid, dat aldaar , even als hier,
Pulten en Puttenstein gevonden worden , en dat het Oldebroek van ouds
het Hollanderbroek genoemd was, wel cenige waarschijnlijkheid geeft.
Maar de wapens verschillen ten eenemaal, want P u t t e n in Gelderland
voerde ¿e gueules, au chef crénelé d’or (van keel, met een gecreneleerd
hoofd van goud), en Putten in Holland, fascéde 6 pièces d’azur et d’or,
l'azur chargé de 9 sautoirs d ’argent, 4.3.2 (uit zes fascen van azuur
(blaauw) en goud , de azuren beladen met negen St. Andrieskruissen
van zilver, staande vier, drie en twee). Geene verdere bewijzen worden
gevonden , en de eerste melding van beide geslachten geschiedt
omtrent te gelijk in het begin der dertiendc eeuw. Het H u i s - t e - P u t te n
bezat het hoogste regtsgebied en een groot aantal leenmanncn, dienst-
mannen en eigene lieden. In latere dagen werden de grenzen der
heerlijkheid dus beschreven : » Noordwaarts aan den Broeckerdijk,
» westwaarts aan de Beek, zuidwaarts aan de vrijheid van der Elburg
» en oostwaarts aan het Oudendorp.” De Heeren voerden oorlog en
hunne verschillen met de steden Kampen, Harderwijk, Haltern en El-
fcurg, die vooral in 1375 en 1482 tot verregaaride dadelijkheden uït-
barstten, zijn uit de geschiedenissen bekend. Over het algemeen schijnen
■die Heeren zeer willekeurig gehandeld en zieh aan vele gewelddadighe-
den schuldig gemaakt te hebben. Zij hadden volkomen aile kenteekenen
van Bannerheeren, te weten : zij bezaten leènmanschap en dienstman-
schap, en niet voor 1363 waren zij, in hoedanigheid van Heeren van
P u t t e n , Leenmannen van Gèldcrland. Het schijnt, dat hnn aanziefi,
sadat bun slot in 1482 door de naburige steden Rampen, Harderwijk,
Hattem en Elburg is veroverd en gesiecht, zeer verminderde. Herlo»-
K.AEEL zal het zijne vervolgens daartoe bijgebragt hebben, en sedert is
( I) P o s t a r o s , pag. S30.
P u t t e n niet meer als eene heerlijkheid bcscbouwd, zijnaa alleen een
gewoon heerenhuis in het ambt van Doornspijk, met eene groote leen-
kamer voorzien.
H e r b e r t van P u t t e n was in 1200 getuige van den Abt van Werden,
P ilg rim van P u t t e n wordt van 1230 tot 1290 gemeld. Een andere
P ilg r im deed mede afstand in 1296 van zijne regten op Nijenbeek.
H e rb e r e n v an P u t t e n , met zijne vrouw Lomidas droeg Nijenbeek aan
de Zee gelegen , in 130 7 , ten Zutphensche regte , aan den Graaf op.
Zijn zoon P ilg r im was, in 1334, met den hof van Verlenhorst door
den Graaf beleend, en droeg die op aan zijne dochter M e c r t e lb , vrouw
van W o u t e r van Be rch em . Zijne weduwe H i l l a heeft in 1350 een altaar
in het gasthuis van Arnhem gesticht. Hij had ook een zoon, H e rb e r e n
van P u t t e n , van 1356 tot zijne dood in 1382 toe , in de geschiedenissen
overbekend; hij wordt van toomelooze heerschzucht beschuldigd , en
in eenen nog voorhanden zijnden brief, waarschuwt men een ieder,
» zieh te hoeden voor dien boosen loosen Ridder , die zinen gasten oer
» gelt onverordert üut sins amptnians kiste brak.” Hij werd in 1363
door den Hertog verleid, met net H u is - te P u t t e n , en zes en dertig
beleende mannen , met de hoorige luiden en van Oosterwolde , met den
Hof te P u t t e n bij Elburg, met de luiden en thinsen met de molenwind
te Doornspijk, met de gruite en cijns te Elburg; dus moet de heerlijkheid
toen leen aan Gelderland gemaakt zijn. Hij bezat ook onder-
scheidene leenen van het Sticht, maar stond niet in goede verstand-
bouding men den Bisschop. Het gewond verblijf van dien Veluwschen
Ridder H e rb e rn v a n P u t t e n , na den in 1367 plaats gehad hebbenden
zeevloed en de verwoesting van zijn kasteel Nijenbeek aan de z e e ,
was de hof Old-Putten, insgelijks in den onmiddellijken omtrek der
stad Elburg gelegen. Dit P u t t e n was een zeer zamengesteld, tot on-
derscheidene doeleinden bestemd gebouw. In de nabijheid van het
hoofdgebouw vond men de voorhof, die binnen de buitenste grachi
gelegen was. Van het hof afgesebeiden door eene binnengracht, lagen
daar de spijkers of schüren , waar zijne onderhoorigen , hetgeen zij van
den opbrengst der landerijen tot hun onderhoud en tot den volgenden
verbouw behoefden, afleverden ; voorts de gruithuizen , waar de gruit
tot het brouwen van bier, niet alleen voor de behoefte der slotbewo-
ners, waar ook de poorters van Elburg hunne> granen bragten, ter
bereiding van den gemeenzaamsten drank. Bij den voorhof, ten Oos-
ten , lag de zoogenaamde Groene-Heuvel, waarop eene zware oude linde
stond, welke aan den moordenaar en boosdoener, die zieh onder hare
nitgebreide schaduw begaf, veertig dagen lijfsbehoud verzekerde, en
waaraan den naam van V r i j t boom werd gegeven. Daarenboven be-
hoorden als heerlijke regten tot dit goed » dat weergherichle, leen,
» ende mannen , tienden, tinsen en eisen ende hoorige lieden.” —
De uitgebreidheid dezer heerlijke regten gaveu aanleiding, dat de ei-
genaar vroeger reeds meermalen op het H u i s -O ld -P u ttb s moest verwij-
len. De regten derbieren, gruit en molenwind, welke de stad Elburg
H e rb e rn verschüldigd was, bragten hem menigmalen in aanraking met
gemelde stad; —i de aanspraken, welke hij vermeende te hebben op
de meerdere uitbreiding zijner regten werden hem betwist, en dit gaf
den trotschen Ridder aanleiding, om de stad in alles, waar hij slechts
gelegenheid vond, afbreuk te doen en te beschädigen; —• zijne eischcn
werden dringender cn bij eene andermale weigering groeide de ver-
hittering aan. De sluis aan de Oost-beek (de gewone waterkeering
der stad) moest het nu ontgelden ; deze werd , op last van H e rb e rn v a n