eigendom bezeten , door den Heer Mr. J. G. Hinlopen , Itidder der orde
van den Nederlandschen Leeuw, Lid der eerste kamer Tan de Staten-
Generaal, die het zeer verfraaid, uitgebreid en er teveus eene bedui-
dende boerdcrij ingerigt heeft, zoodat het thans,- met de daartoe be-
hoorende bouw- en weilanden , onder Oost-Kappelle en Serooskerke
gelegen , eene uitgestrektheid van ruim 75 bund. beeft verkregen en
als eene der schoönste en grootste buitengoederen in Zeeland mag ge-
rekend worden.
RIJNSBURG (DE ABDIJ-VAN-), voorm. abdij in Rijnland, prov.
Zuid-Holland , in het d. Rijnsburg,
Deze abdij was gestiebt door P e tr o n e l la van S aksen , zustervan Keizer
L o th a r iu s II en wednwe van Graaf F l o r is den Vette , die haar slot, het-
welk le R ijn sb u r g stond, en naar men wil gebouwd was, ter plaatse
waar vroeger een bürg der Romeinen gestaan had, in eene Abdij of
sticht voor adellijke Jonkvrouwen veranderde.
In het jaar 1133 bragt zij, uit een klooster in Saksen, derwaarls
de eerste Nonnen over, en stelde haar onder den regel van den H. B e -
n e d i c t u s j terwijl A n d r e a s v a s C u y k , de vijf en twintigste Bisscbop van
Utrecht, nog in datzelfde jaar, de kerk aan de H. Maagd M a r i a heeft
toegewijd. Van wegeden rang en het vermögen der stichteres, bekwam
weihaast deze abdij eene uitstekende vermaardheid en meer dan gewo-
nen rijkdom. Nevens de bekrachtiging der stichting , schonken zelfs
de Roomsche Pausen er menigvuldige gunsten en voorregten aan. Graven
enGravinnen van Holland oefenden liunne milddadigheid, door het openen
van onderscbeidene bronnen van rijke inkomsten , welke eerlang geschat
werden op honderd duizend gülden, zijnde toen eene zeer aanmerkelijke
soru. Aan het vermögen en den rijkdom der stichting was de luister en het
aanzien der Abdis geevenredigd. Over de dorpen , landen en opgezetenen,
aan haar regtsgebied onderworpen , voerde zij genoegzaam een onafhanke-
lijk en oppermagtig gezag, alzoo zij het regt van kwijtschelding oefende
over Iijfstraffelijke misdaden. Haar titel was Vroiiwe en Abdis van
Rijnsburg. In den dagelijkschen omgang , zoo wel als bij plegtige ge-
legenheden , noemde men haar Mevrouw; een titel, in dien tijd alleen
eigen aan Yrouwen van den eersten en aanzienlijksten rang. Daaren-
boven , wanneer de Abdis , in hare hoedanigheid , hären doopnaam tee-
kende, voegde zij daar achter : Abdis door Gods genade. Zoo groot was
het ontzag en de eerbied , zelfs van Vorsten en Köningen , voor de Rijns-
burgsche Abdissen , dat zij haar altoos met eene kniebuiging plagten
te groeten. S c r i v e r i u s verbaalt daarvan een sprekend voorbeeld, in
den persoon van Keizer K a r e l V. Hij berigt namelijk dat deze niag-
tigste Vorst van Europa, op zekeren tijd van Haarlem naar R i j n s b u r g
rijdende, en van de Abdis ontmoet wordende , van den wagen trad,
zieh met de eene knie ter aarde boog , en haar met den titel van mijne
gebiedende Vrouwe van Rijnsburg begröette , houdende zieh voorts den
Vorst in die gestalte tot dat hij door de Abdis werd opgebeurd. Om
zulke verhevene trtels met regt te kunnen voeren , en den luister van
het gewijde gestiebt te handhaven , verkoos men altijd tot Abdissen
dochters uit de doorluchligste Nederlandsche geslachten , somtijds zusters
of dochters van ’s Lands Graven. Van daaf ook dat geene andere,
dan die van bekenden en alouden adel waren , van vaders en moeders
zijde, tot Nonnen werden aangenomen. Zij werden niet zusters , gelijk
mecstal elders gebruikelijk was, maar juffers genoemd. Als eene bij—
zonderheid vindt men van deze kloosterjuffers aangeteekend, dat haar
geestelyk beroep, dagelijks, met den roiddag eindigde, en zij vrijheid
badden , om in den namiddag, met ’s lands Edelen , zieh met dansen ,
rijden en andere soortgelijke vermakelijkheden te verlustigen. Zij waren
veertig in getal. Onder hare godvruchtigc werkzaamheden wordt
zeer hoog geroemd hare gastvrijheid jegens lieden van allerlei rang
en bare liefdadigheid jegens de behoeftigsn. Zoo zoude C h r is t ia a n I I ,
Konin¡r van Benemarken, zieh er gedurende een half jaar opgehouden
hebben. Volgens G u ic c ia rd in i deelden zij aalmoezen uit onder meer
dan twee duizend menschen van de omliggehde landstreken. Om niet
gedurig overloopen te worden , waren elke week drie dagen daartoe
afgezonderd. Van de gedaante des Rijnsburgschen kloosters kan niets
met eenige zekerheid gezegd worden. De uitwendige gestalte is ge-
heel verdwenen , sedert de verwoestingen , volgens eenigen , door de
beeldstormers in het jaar 156 6 , doch volgens anderen in het jaar
1572, door de Geuzen aangerigt. Wederom anderen zeggen, met
meer waarschijnlijkheid , door de Spanjaarden , gedurende her beleg
van Leyden , toen ook de kerken van Soeterwoude en Warmond ver-
brand zijn. De laatste Abdis en Vrouw van R ijn sb u r g was S t efa n a
van R os sum. Na de verwoesting der abdij, woonde zij te Leyden, op
de Hoogstraat, en overleed aldaar in December des jaar 1603 , in den
ouderdom van bijkans honderd jaren. ,Nadat twee achtereenvolgende
vrouwen het bestuur hadden geoefend over de goederen der abdij,
onder den titel van Vröuwe van Rijnsburg, zijn deze goederen sedert
gekomen aan de Ridderschap van Holland.
Tot op onzen tijd waren er op het kerkhof te R i jn sb u r g nog brokken
muurwerk , als overblijfselen van die abdij te zien , doch deze zijn in
het jaar 1811 verkocht en gesloopt,, zoodat er thans niets meer van
aanwezig is. Bij die gelegenheid zijn er vele middeleeuwsche munteri
enz. gevonden. Een zware gouden ring, waarschijnlijk van een der
Abdissen of Adellijke Juffers van R ijn sb u r g afkomstig en op den grond
der oude Abdij gevonden berust, even als vele andere munten , in de
verzarneling van Vaderlandsche oudheden van den Hoogleeraar van d e r
C h i j s , te Leyden.
RIJNSBURGER-VLIET (DE) , water in Rijnland, prov. Zuid-Holland.
Zie V l ie t (D e) .
RIJNSLOOT (DE) of d e W ou dseoo t , water , prov. Friesland, kw. Ze-
venwouden, griet. Lemsterland, dat in eene westelijke strekking van het
Tjeukemeer naar de Groote-Brekken, längs Follega , loopt.
Het gedeelte dat längs Follega schiet, wordt de F o l l e g a s t e r -
sloo t genoemd.
RIJNSOEVER, buit. in het Overkwarlier der prov. Utrecht, arr. en
4 ü. Z. W, van Amersfoort, kanl. en 3-£ u. N. W. van Wijk-bij-
Duurstede, gem. en ■§ u. Z. van Zeyst.
Dit buit. beslaat, met de daartoe behoorende gronden , eene oppervlakte
van 2 bund., en wordt thans in eigendom bezeten, door Jonkheer
J an C aree W ende l S t r ic k van L in sch o t en , woonachtig te Rijnauwen.
RIJNSTROOM , buit. in Rijnland, prov. Zuid-Holland, arr. en 3 u.
0 . van Leyden, kant. Alphen, gem. Aarlanderteen.
Dit buit. beslaat, met de daartoe behoorende gronden , eene oppervlakte
van 10 bund. 51 v. r. 73 v. eil. en wordt thans in eigendom
bezeten door den Heer Mr. G. W. V e r w e y M e ja n , woonachtig te
’s Gravenhage.
RIJNSTROüM, buit. in Rijnland, prov. Zuid-Holland, arr., kant.
en i u. 0 . van Leyden, gem. en 1 u, N. van Soeterwoude, aan den
Hoogen Rijndijk.