Nu isheteen vrijgroot dorp , aan den dijkgelegen, geheel en al bestraat,
niet goede buizen en voorzien van eene bekwame haven aan de Maas,
niet eene sluis en een verlaat, die in 1846 geheel is weggebroken
en in plaats waarvan thans gebouwd wordt eene nieuwe uitwaLering- en
schutsluis of sassing, welke in 1847 geheel klaar moet zijn. De doorlogt
van vaartuigen uit en naar de binnenlanden en de overtogt van en naar
Heer-Jansdam, waartoe een geschikt pontveer is, maken het levendig
en bloeijend. Men telt er in de korri van het d. 278 h. en 1600 inw.
De kerk is in 1839 geheel vernieuwd , en van binnen eenvoudig en
net betimraerd. Zij bestond vroeger uit twee deelen , die den naam
droegen van oude en nieuwe kerk , hoewel maar een ruim uitmakende^;
zoodat het schijnt, dat, met den aanwas van het dorp, ook de kerk is
vergroot geworden. Dat gedeelte des gebouws, hetwelk de oude kerk
genocmd werd en ook zekerlijk het oudste gedeelte was , was laag en
smal en stond in het Oosten. De zoogenaamde nieuwe kerk was wijd
en hoog, waarom men bij den opbouw goedvond , haar met twee-pilaren
te onderschragen ; doch dewijl deze zeer hinderlijk waren, heeft men er
die in het jaar 1773 uilgenomen , het gewelf met eenen zwaren dwars-
balk oudersteund , en voorts het gehecle gebouw aanmerkelijk verbeterd
en versierd. De fraaije wapenborden van de familie des toenmaligen
Ambachtsheers , het schoone gesloelte van dezen , alsmede dat van de
Kegering , zijnde alle in de meergemelde nieuwe kerk, zetteden het gebouw
niet weinig sieraad bij. De sierlijke kerktoren prijkt met eene
spits , en is op zekere hoogte voorzien vau eene balustrade. Op het kruis
van den toren , dat voor weinige jaren er afgenomen is , om te hersteilen
, is gevonden hetjaartal 1442. Men heeft in de kerk geen orgel.
Het Raadhuis, dat aan het in 1833 sierlijk opgelrokken schoolgebouw
verbonden is , bevat niets merkwaardigs. — Op de, om bare netheid
geroemde Burgerbegraafplaats, ziet men eenen sierlijken grafkelder,
met fraai ijzeren hek, waarin de vorige Ambachtsheer en Yrouwe begra-
ven liggen.
De kermis.yalt in orastreeks half .Augustus , de beestenmarkt Vnjdag
na Paschen , de paardenmarkt 16 Junij. . . . .
Van hetgeen deze gemeente in vroegere tijden is overkomen, is weinig
of geen berigt. Het is ondertusscben zeker, dat het in het deerlijk
lot van alle omliggende dorpen , in den St. Elizabethsvloed van het
iaar 1421 heeft gedeeld, alzoo het reeds, gelijk wij gezien hebben,
voor dien ti.id bekend was. Daar echter het tegenwqordige dorp met
ouder kan wezen dan de bedijking van den polder van Mijnsheeren-
land-van-Moerkerken , als zijnde het op en längs dien dijk gebouwd,
en welke'bedijking geschiedde in het jaar 1437 , dus zestien jaren na
den gemelden vloed , zal, nadat de landen waarschijnlijk meer en meer
opgehoogd zijn, de nieuwe bedijking en tevens de nieuwe Stichling van
het dorp ontworpen geworden zijn , zijnde vermoedelijk het oude dorp
P u t t e r s h o e k door dien watervloed te niet gegaan.^ Sedert ontmoet
meri geene merkwaardigheden dit ambacht bijzonderlijk betreffende, tot
het iaar 1763, in welk jaar op een der voornaamste boerenbofsteden,
staande op het dorp, brand ontstond, die deze, benevehs nog twee nabu-
rige dergelijke hofsteden, tot den grond verwoestte, en leweeg bragt ,
dat de ßegering bedacht werd, om zieh ten spoedigste eene bekwame
brandspuit aan te schaffen, hetwelk de treurige ondervmding in het ver-
volg leerde, nietvruchteloos geschiedte zijn ; tevens in dat zelfde jaar,
eene uitvoerige keure makende , ler voorkomiug van dergelijke ongeluk-
ken ? onder andere beheizende, een verbodjom, na het arresteren van
die keure, e e n i g e nieuwe huizen of andere gebouwen met riet, stroo of
dergeliike stoffen te dekken, maar daartoe in het vervolg pannen te ge-
bruiken, en verders dat de als toen nog bestaande rieten daken binnen
den tijd v a n dertig jaren, na de voorgemelde dagteekemng , zouden moe-
ten afgebroken wezen , welke dertig jaren verloopen waren * den Uecember
1793. , ,
Het iaar 1774 leverde een ander tooneel van onheilen voor dit
dorp op, veroorzaakl door eenen kwakzalver, eenen Zwitser-van ge-
boorte I welke zieh voor Doctor in de Medicijuen uitgevende, zieh al-
daar had nedergezet en eenigen aanhang begon te krijgen, mettegen-
staande de twee gewone Chirurgijns , met uitslu.t.ng van alle anderen,
tot de practijk waren toegelaten , van welke uitsluiting men echter
moest uitzonderen zoodanige medicinae docters , welke hun testimonium
of bulle konden verloonen ; dit door dezen yreemden landlooper met
kunnende gedaan worden was oorzaak , dat hem , van wege de Regering
, verboden werd eenige praclijk uit te oefenen en gelast het dorp
te vertaten: dit van geene uitwerking zijnde, besloot de Regenng hem
door twee geregtsdienaars van den Heer Baljuw van Zmd-Holland, de
iurisdictie te doen uitzetten, hetwelk volbragt wordende, ten gevolge
bad, dat een aantal misleide burgers, mannen en vrouwen , die ge-
VolM waren , den kwakzalver , zoo dra hij ter bestemder plaatse ge-
bragt was, weder als in zegepraal binnen bragten, en tot zijne wonmg
bepeleidden, waarop vervolgens de Regering genoodzaakt werd een ge-
schrift te teekenen , waarbij den gewaande Doctor werd toegestaan zijne
kunst te oefenen; met welk geweldig bedrijf, dat vergezeld ging van
eenige baldadigheden, de dag ten einde liep. Op den volgenden dag
verscheen echter op de rivier voor het dorp een jagt , waarin de Heer
Baljuw van Zuid-Holland , eenige Leden van de hooge vierschaar en
verscheidene Geregtsdienaars zieh bevonden : de Schout en Schepenen
werden aan boord van het jagt ontboden , en deze verslag van bet
voorgevallene gedaan hebbende, werd de gewaande Doctor, benevens
eenige meest schuldigen van zijne beschermers gevat, naar het jagt en
vervolgens naar Dordrecht gevoerd, alwaar de Doctor, kort daarop,
zijne straf ontving , bestaande in eene geesscling , brandmerk en eene
eeuwige durende verbanning uit de provincie Holland en West-Friesland,
terwijl de andere gearrcsteerden met eene verbanning voor eenige jaren,
uit Zuid-Holland, vrij kwamen.
Den 14 November 1773 deelde P uttershoek in den gemeenen walers-
nood , zoodanig dat de meeste huizen op den dijk staande , van binnen
vol water liepen, zelfs drong de vloed op sommige plaatsen over den
dijk, en men begon reeds den rnoed te laten zinken , doch het water
eindelijk op het hoogst geklommen zijnde , en men de laagste plaatsen
van den dijk door opkistingen , zoo veel mogelijk beveiligd hebbende,
werd men nog voor eene inbreuk bevrijd, terwijl echter de dijk van
het aangrenzende poldertje, genaamd het Nieu we l a nd - v a n - P u t -
t e r s ho e k, voor de woede des waters bezwijkende, op vier onder-
scheidene plaatsen doorbrak, waardoor het geheele poldertje over-
stroomd werd, tot groote schade der ingelanden, dewijl de vier door-
braken , te zamen eene lengte uitmakende van 44 roeden (ruim 165
eil.) , moesten hersteld worden, door de gelanden van niet meer dan
bij na 91 morgen (ruim 77 bund.), waaruit het gezegde poldertje bestaat,
welk verlies echter , door het günstige besluit van de Regering, eenigzins
vergoed werd, want deze schonk, op ingeleverd request, dit poldertje,