REILER, geh. « 1 dehcerl. Ckrff, grooth. Luxemburg. Z i e R e u l e r .
REIMBERG, of R e b e i u c i i , geh. in het grooth. Luxemburg , arr.
cn 4 u. N. N. W. van Luxemburg, kant. en 1£ u. 0 . W. U. van
Redinq, gem. Bettbom.
REIMERSWAAL of Romerswaal, ookwcl Rebberswale , Hohmerswale
onz. genoemd, voorm. st. op het eil. Zuid-Beveland, pros. Zeeland,
in het noordelijke gedeelte van het verdronken Zuid-Beveland, op den
linkeroever der Ooster-Schelde, tegenovcr Schaherlo, waarop een veer was.
Haren oorsprong blijft onzeker en ofsehoon van eenen gnjzen ouder-
dom wordt zii niet voor 1230 vermeld.
In 1258 landde O tto I I I , Graafvan Gelder, aldaar, om vrouw Aeeid
te bevechten. . . , , . -n
In 1292 kocht F l o r i s Y , Graaf van Holland, eemg land te R e y m e b s -
w a l e ; ook had zij toen reeds eenig vast bestaan, behoorende aan het
gcslacht der Heeren K e ^ v i n c k en had eene soort van regering.
In 1300 ontzctten de inwoners van deze plaats het slot Oostende tc
Goes , dat door Heer Ja s v a s R e s e s s e met de Ylamingen belegerd was ;
een bewijs voor de menigte inwoners, welke zij toen reeds had. in 101»
werden de Ylamingen andermaal zoodanig door hen verslagen, dat acht-
tien honderd Vlamingen daarbij bleven en R e s e s s e zelve ter naauwernood
ontkwam, waaruitmen z o u moeten beslniten, dat deze plaats toen reeds
een aanzienlijk dorp was, ofsehoon zij eerst in 1340 een dorp genoemd
werd in eenen brief van Graaf W i l l e m IV , waarbij zij tolvnjhe.d bekwam.
Zii was een der voernaaamste steden van Zeeland , en word , in zeer
vroege tijden, wel als eene heerlijkheid, door bijzondere Heeren be-
stuurd, die van een edel geslacht en Leenmannen der Graven van
Zeeland waren, dan is , daarna weder der grafelijkheid ingehjid, en
met het regt van zitting in ’s Lands Staten, begunst.gd, zijnde ge-
weest, dc derde in rang, onder de zoogenoemde vijf goede steden ,
oniniddellijk volgende na Zierikzee. Zij is in 1374 eerst door Her og
A l b r e c h t v a n B e i j e r e n omwald, waarna de voorregten, door onder-
scheidene Graven aan haar verleend , het vermögen der inwoners dezer
stad zeer hebben docn aanwasschen. . . . . . .
Zelfs schonk R u d o l f v a s D i e p b o l t , de dne en vijfligste Eisschop
van Utrecht, in het jaar 1 4 4 9 , aan de stad R e i m e r s w a a l het kerke-
liik regtsgebied over geheel Zuid-Beveland. Doch deze voorspoed bragt
bij de inwoners van die stad zoo veel dartelheid te weeg, dat zij , in
het jaar 1454, de Regering overvielen en verdreven , doch toen zij zieh
zeer verootmoedigden, dat zij den Stadhouder B a b e l v a n B o u r g o n d i e ,
daar op bersbeens, blootshoofs ende in heur hemde tegen kwamen , werd
hun dit misdrijf, mits zekere boete gevende, kwijtgescholden. In het
jaar 1477, werden zij wederom , door Vrouwe M a r i a v a n B o o r g o n d i e ,
beschonken met eenige voorregten , tot vermeerdering van het aanzien
en de welvaart van de stad, waaronder ook begrepen was, dat de
Diikpraven van de watering Beoosten-Yerseke altoos wonen en verblij-
ven zouden hinnen R e i m e r s w a a l . Zelfs werd de stad nog in het jaar
1 5 2 8 , door Keizer K a r e l Y vergund, dat de Schepenen dagelyks regt
houden zouden, in plaats van driemaal ’s weeks gelijk te voren, ten ge-
rieve en waarschijnlijk wegens den grooten toevloed van kooplieden.
Er was een k l o o s t e r van Cel l e z a s t e r s , tot onderstenmng van
zieken en gebrekkigen, en een k l o o s t e r van Regul i e re Kanun-
n i k e n , gcnaamd Maria’shof , gelegen bmten de Frouwepoprt (z,e
dat woord). De kerk had ccn kapittcl van lien Kanunmken en een
Deken.
Die stad genoöt zelfs in 1849 de ecr, dat Koiung F i l i p s II van
Spanje, aldaar, als Graaf van Zeeland de huldc ontving, welke pleg-
tigheid (zoo sommigen willen) aldaar bestendiglijk plagt verrigt ie worden.
Bij deze gelegenheid, had N i k o l a a s K r o m v l i e t , een burger en
inwoner dezer stad, bij wien de Koning zljn intrek nara , een La-
tijnsch gedieht voor zijn huis gesteld, op den toen reeds gevaarlijken
toestandvan deze stad toepasselijk, welk gedieht aldus luidde :
Vidimus assueto privatum lumine solem;
Pallida turbato vidimus astra die.
Vidimus undantes horrendos aequoris aestus,
Nos miseros Belgas cum obruit Oceanus.
Vidimus ast postquam t e , gloria nostra, Philippe.
Caesarea proles, semideumque decus :
Cuncta refutamus transacti tristia secli,
Quod praesens nostrum lestißcatur opus.
S it licet exiguum, sit pro ratione voluntas :
N il facit ad vastum parva carina freturn.
d. i.
Wt) zagen eens de zon beroofd van haren glans;
’t Gesternte flikkeren bij dag aan ’s Hemels trans, —
Wij zagen het gebruisch in ’t koken van do golven,
Toen de oceaan dees plek had in zijn schoot Sedolven ,
Maar nadat w e u F i l i p s , u , groote Keizers zoon ,
U onze roem en eer, u aller beiden kroon,
Eens zagen , achten wij de ramp van vroeger dagen
Als niet gcleden. Hiervan kan getuignis dragen
Dit al te schamel dicht, dat , hoe gering ’t ook z$ ,
Door goeden wille nog verhoogd wordt in waardij.
Een kleine boot is niets, gaat men die vergelijken
Bij de onafmeetbre zee, (zoo moet mijn dicht ook wljken
Vooral de Iiefde, al do bewondring, die bewoont
Ons aller hart voor u , die ons uw gnnst betoont).
De eerste ramp, welke R e i m e r s w a a l trof, was in het jaar 1520 , door
eenen brand, welke meer dan drie honderd hnizen, pakhuizen enz.
verteerde.
Die stad was destijds nog welvarende, en zelfs tot op het hoogstc
toppunt van haar gelnk gebragt, want bij den watervloed van 5 November
1530, die geheel Zuid-Beveland overstroomde, was R e i m e r s w a a l
zelf nog behouden gebleven, benevens een poldertje, in zijnen eigen dijk
besloten, welks landerijen, den inwoners dezer stad, tocbehoorden , die
van den grond, meest uit derring bcstaandc (naar het oud gebrnik
der Zeeuwen), wit zout maakten, waartoe zij toen onderscheidene kee-
ten binnen de stad haddcn ; echter verdronk daarbij het land onder
haar regtsgebied, ter grootte van 2571 gemeten 7 roeden (1080 band.
50 v. r. 49 v. ell.), hetwelk het tweede begin van den ondergang was,
zoodat men, in het jaar 1547 , niet meer dan tien a twaalf zout-
keeten telde. In het jaar 1551 volgden twee watervloeden , name-
lijk, op den 14 Januarij en den 15 February, welke den dijk vermeiden
en het gehecle poldertje, benevens de stad, deden ondervloei-
jen. Het water stond twaalf voet hoog in de kerk, vermeide eene
geheele straat, en maakte meest alle hare zeeweringen te niet. De
vermoedelijke oorzaak van deze en de volgende rampen was het onbe-
raden gedrag van den Heer v a n Lobijke , die, voorncraens zijnde eene
hav^o ta nataken, hjj den vload von I860 zeide, dat de see voor hem