Tjanjor tegen den middag doorgaans tot 80° aan. Hoewel op eenen af-
sland van slcchts weinige mijlen waargenomen, oefent dit vrij-aan-
merkelijk verschil van temperatunr toch zoo min op menschcp als op
dieren eenen nadeeligen invloed uit. De inboorlingen zijn tegen den
invloed van het weder ten volle gebard en de bergbewoners gewoonlijk niet
meer noch ook minder gedekt, dan de bevolking aan de Zeeknst;
terwijl de hier gevestigdc Europeanen zieh over het geheel in de zelf'de
mate van kracht, sterkte en gezondheid verblijden mögen, die zij immer
in Europa genoten hebben. Het zeer hoog gelegen distrikt*Ban-
dong is , ofschoon somtijds mistig en vochtig, oneindig zoeler en ge-«
matiger, dan Tjanjor , gelijk ook Soemadang, hoe aangenaam anders
ook, in frischheid en zuiverheid van lucht voor het hooger gelegen
Liembangan moet onderdoen. Daarentegen is het längs het Zuider-
zeestrand zieh uitstrekkend regentschap Soekapoera zeer warm en door
de uitwasemingen der inenigvuldige moerassen doorgaans ongezond.
Evenmin als de luchlgesteldheid, is ook de vruehlbaarbeid eener zoo
wijde uitgestrektheid gronds voor eene algemeerie hepaling vatbaar,
uaardien elk regentschap, veelal zelfs elk distrikt, daarin in veelerlci
opzigien van bet ander verschijt. De meer ot' mindere nabijheid en
bruikbaarheid der rivieren ; de hoeycelheid waters , welke hun worden
aangebragt; de verschillende aard en' gesleldheid van den grond te
wee" gebragt door de vuurspuwende bergen, wier, zieh van tijd tot
tijd herhalende, uitbarstingen de weleer kostelijkste velden somwijlen in
barre woestijnen herscheppen, die echter, dank der alvermogende,
nimmer rüstende natuur, na verloop van een vijftigtal jaren hunne
vorige groeikracht ten volle terug bekomen , zijn eenige weinige Van
de vele redenen, waarom men de vruchtbaarheid van de P reakger-
R egektschappeh bezwaarlijk anders dan plaatselijk beschrijven kan. In
het algemeen kan men echter zeggen , dat de valleijen en , voor een
gedeelte, ook de laagste bergstreken, die gewoonlijk door eene ontel-
bare menigte kleine stroomen en beken bewaterd worden , den hoog-
sten graad van vruchtbaarheid bezitten, zoo dat genoegzaam alle zou
in- als uithcemsche planten en gewassen er eenen wasdom en eene
groeikracht ontwis, »¿len , waarvan alleen hij, die er ooggetuige van
was, in Staat i s , zieh een denkbeeid te vormen.
De over het geheel bergachtige en waterrijke landstreek wordt, in het
zuidelijke gedeelte, door eene lange bergketen als het wäre in tweeen
gedeeld , welke bergketen de Goe n o n g -Ke n d a n g genaamd wordt.
Behalve deze keten, vindt men in deze landen nog eene menigte
andere bergen , waarvan sommige geheel op zieh zelve en 'afgezonderd
liggen , terwijl anderen zoodanig op elkander gestapeld zijn , dat alleen
hunne kr/iinen verschillende Damen dragen , daar de voet als het wäre
eenen gemeenschappelijken grondslag voor allen uitmaakt. De voor-
naamsten'zijn: deG e d e h , de Goe n o n g - G o e n t o e r , de Pappan-
- Dayang, de T a n k o e b a n - P r a h o e , de Ga l o e n g o e n , de T e-
l a g a -B o e a s , d e P a n t o e h a , de P a n g e r a n g o , de Bo e ra n -
grang, de Tj ikoraay en de Pampomaas. Zij zijn, bijna zonder
uitzondering, Vulkanen, waarvan de meesten nog branden of nog zeer
onlangs gebrand hebben. Om deze bergen te beklimmen heeft men
doorgaans het tijdslip te baat genomen, dat kort te voren eene uit-
barsting had plaats gehad, en , niettegenstaande de schrikbarende ver-
-woestingen, waarvan men alsdan bij elken voetstap de sporen aantrof,
is het sommigen gelukt door den vlocibaren lavavloed heen te dringen
en verschillende kraters te bereiken, terwijl deze nog brandende waren.
en hunne, door de hitte splijtcnde en in de diepte nederstortendc ,
steenranden aanhoudend nieuw voedsel aan den nog altoos woelenden
vunrkolk verschalten. Te midden dezer tooneelen van schrik en ver-
woesting werden niet zelden de fraaiste nieuwe bazallrotsen ontdekt,
terwijl de sterke zwaveldamp, hier bij aanhoudendheid waargenomen ,
ten dnidelijken bewijze strekt, dat deze bergen inwendig zeer sterk
met zwavel bezel zijn. Tot op eene zekere lioogte zijn zij meest allen
door den mensch bewoond , en dragen de wegen en voetpaden , die
zieh in alle rigtingen daarop kruisen , de kennelijke sporen van veel-
vuldig gebruik. Waar men woningen aantreft, is ook alles bebouwd.
Op de daartoe geschikte gronden zijn meer of minder uitgestrekte
koffijtuinen of rijstvelden aangelegd. Het daarop volgende middelsle
gedeelte des bergs is gewoonlijk met hoog opgaand geboomte bezet en
zoo digt met rotting, bamboes , klimop en andere struikgewassen en
slingerplanten begroeid , dat men zieh op sommige plaatsen met dan
hoogst moeijelijk en met het kapmes in de hand , door deze. altyd
groenende wildernis eenen doortogt kan banen. Hooger op neemt de
groeikracht van het plantenrijk echter allengskcns a l , alhocwel de
toppen , ook der hooge bergen , ofschoon meestal van hoog geboomte
ontbloot, nog altijd eene menigte van kreupelhout en kruiden voort-
brengen , welke, volgens de Heeren R eisward en Blume , aan het Eu-
ropesche klimaat eigen zijn.
Men heeft er vele en groote bosschen , uitrauntende boom- en yeld-
vruchten , ook Europesche vruchten en planten, aardbezien ? perziken^
ananassen , thee , kaneel , suiker, rijst, koffij , katjang enz.
In de geheele uitgestrektheid dezer residentie vindt men nergens
ecm'g djatiehont, dan alleen hier en daar in het regentschap Soemadang
en längs de rivier Tjimanok, nabij de grenzen van Chcribon,
waar een djatiebosch van eenige uitgestrektheid i s , dat echter enkel
siecht en onbruikbaar bout oplevert. Nogtans brengt ieder regentschap
een groot aantal goede houlsoorten op , en eene daarvan in deze residentie
bijeengebragte verzameling heeft over de twee bonderd nummers
bedragen. De voornaamste zijn : de walie-koekon en de rasamella ,
beiden zeer zwaar en sterk timmerhout ; de pinango, die minder
hoog groeit, doch zeer dik wordt, zoo dat er de wielen van pedattie
of karren uit vervaardigd worden, welke wielen uit eene schijf van
drie tot vier voet diameter bestaan ; voorts de biema ; de verschillende
hoezoesoorten , zijnde zeven in gctal; de pedas , de kamoening, de
ringgas, de arang , de pakoe-hadjoe enz. Tot andere einden nuttig,
onder anderen, zijn : de kawoang- of areengboom , waaruit men door
het maken van insnijdingen de bekende toewak of sagoweer trekt, van
welke de hoogbruine lavasche suiker gekookt wordt, terwijl de uit-
geholde stam van den boom tot goten , wäterleidingen , enz. dient;
de tjankallak of smeerboom, welks vrucht veel overeenkomst met
den mispel heeft en eene kern of pit bevat , die eene vetachtige
zelfslandigheid oplevert, waaruit men zeer goede kaarsen kan maken.
Overigens wordt deze vrucht door de Javanen gekookt gegeten ; het om-
kleedsel der kern is zacht en smakelijk, doch dcze\elve onverteerbaar.
De bamboe, die zoo fraaije als nultige plant, welke eenigermate den
aard van het Europeesch holriet heeft , schljnt door de milde natuur
als het wäre met opzet in deze gewesten voortgebragt, ten einde de be-
woners , die weinig of niet van de kunst, doch alles van de natuur verwachten
, op eene gemakkelijke wijze in genoegzaam al hunne behoef-
ten te doen voorzieu. Qnmogelyk zou het zijn , al de voorwerpen op