_ 1827 zijn door den Heer B e r a i l eenige witte möerbezienböomett -,
uit de omstreken van Montpellier, in ons vaderland overgebragt, met
het oogmerk , om zieh zelven en anderen te overtuigen , of deze zieh aan
het klimaat der prov. Noord-Braband konden gewennen , en toen hun
weligen wasdom dit later buiten twijfel stel.de , ontbood hij weder een
veel grooter äantal dier boomen, welke hij met even günstig gevolg
hier plantte en mögt zien groeijen. In 1830 genoegzaam overluigd ,
dat de witte moerbeziënboom even goed in ons vaderland , als overai
in Frankrijk en Italie groeide, legde hij eene plantaadje aan , waar-
toe hij 3 à 4000 witte moerbeziënboomen ontving, van die fijne en
door enten veredelde soorten , welke men in het zuidelijke Frankrijk
om gegronde redenen , als het beste en gesebiktste voedsel voor den
zijdeworm beschouwt. Te gelijker tijd is door genoemden Heer begonnen
het zaaijen en aankweeken van witte moerbeziënbooittcn , en is
liij hiermede jaarlijks voortgegaan, zoo dat hij nog ten allen tijde een
getal van meer dan honderd duizenden onderscheidene soorted ter be-
schikking van het publiek kan stellen. Reeds in 1829 is door hem
zoo veel zijde gewonnen , dat daarvan , na op de koninklijke zijde-
kweekerij in België te zijn gehaspeld, ook in dat toenmalige gedeelte
Van ons vaderland een stuk zware zijden stof is geweven , gelijk aan
bet Gros de Naples, lang 29 eilen, Welk stuk op de tentoonstelling
te Brussel, ten jare 1830, met den meesten lof is vermeld, terwijl
de zijde, blijkens het getuigschrift, zoo van den Directeur van het
koninklijk établissement voormeld , als in het bijzonder van den Heer
M e t d e P e n n in g e n te Antwerpen, die deze zijde organiseerde, de Ita-
liaansche in schoonheid en deugd niet slechts evenaarde , maar zelfs
overtrof. Jaarlijks is hij hiermede voortgegaan, en de kwantiteit goede
gezonde zijdewormenpoppen of cocons in de laatste jaren van eigen
gewonnen zaad , strekken ten bewijze van den goeden uitslag dezer
zaak. Ondervindende hoe moeijelijk het was de gewonnen zijde elders
te doen afhaspelen, heeft de Heer B e r a i l , onder zijn oog, eene ver-
beterde eenvoudige zijdehaspel doen vervaardigen , met welke, door
hem en de zijnen ,. de poppen worden afgehaspeld, even zoo volmaakt
en goed, als dit in die landen geschiédt, waar de zijdeteelt sedert
jaren in werking is. Van een gedeelte dezer zijde, door hem gewonnen
, is in 1833 eene oranjesjerp van de grootste soort, van eene on-
vergelijkelijke schoonheid, vervaardigd , door den Heer G. S . C am p s ,
fabrikant te ’s Hertogenbosch , die de ruwe , van den Heer B e r a i l
ontvangen zijde, heeft gezuiverd en ontkleurd, geverwd, getwijnd en
tot gezegde sjerp in zijne fabrijk heeft doen Verwerken.
Den 4 Februarij 1842 , is het kasteel d e R u w e n b e r g eene prooi der
vlammen geworden, zoodat er allecn eenige naakte mnren van zijn
overgebleven , de nevenstaande gebouwen zijn echter alle onbeschadigd
gebleven. ■ -De tot dit kast., hehoorende gronden , bcslaàn eene opper-
vlakte van 1 2 bund. 1 2 v. r. 90 v. eil,
RUWENBERG (DE KLEINE-) , huit, in de Uleijerij van ’s Ilerto-
genbosch , kw. Oisterwijk, prov. Noord-Braband, Tweede distr., arr.
en 1 | u. Z. O. van 's Hertogenbosch , kant. en 1 | u. N. van Boxtet,
gem. en J u. N. van S. Michielsgestel.
Dit huit, beslaat, met de daartoe hehoorende gronden', eene oppcir-
vlakte van 11 bund. 60 v. r., en wordt thans in eigendom bezeten
door het hisdom van ’s Herlogenbosch.
RUWENHOEK, kaap in Oost-Indie, aan de Noordkust van het eil.
B a li, een der Kleine-Sunda-eilanden.
RUWENHOF, buurs. in het graafs. Zutphen, prov. Gelderland,
distr., arr. en 6 n. O. ten N. van Zutphen , kant. en 2 u. N. van
Groenlo, gem. en 10 min. N. van Nede; met 38 h. en 240 inw.
RUWENOORDE, plaats vermeld in eene opdragt van hetjaar 1590
als liggende onder Hummelo, in het graafs. Zutphen.
RUWIEL, gem., prov. Utrecht, arr. Utrecht, kant. Loenen (3 k. d.,
3 m. k ., 2 s. d.); palende N. aan de gem. Ter-Aa en Loenen, O.,
Z. en W. aan Breukelen-Nijeurodes.
Zij bestaat uit de heerl. Ruwi e l en Br e u k e l e rw a a r d , bene-
vens het d. Ni e uwe r - T e r - A a , en beslaat, volgens het kadaster,
eene oppervlakle van 915 bund. Men telt er 81 h., bewoond door
83 huisgez., uitmakendc eene bevolking van 450 inw., die meest hun
bestaan vinden in den landbouw.
De Herv., die er 240 in getal zijn, behooren tot de gem. van
T er-J a . De R. K., van welke men er 210 aantreft, worden tot
de stat. van Loenersloot gerekend. — Men heeft in deze gem. eene
school, in de b. R u wiel .
RUWIEL, voorm. heerl. in het NederJcwartier der prov. Utrecht,
arr. Utrecht, kant. Loenen, gem. Ruwiel; palende N. aan de Aa,
welke haar van Oudekoop scheidt, en aan Loenen-Kroonenburgsge-
•regt, O. aan Breukelerwaard, Z. aan Breukelen-Orts , W. aan Breu-
kelen-Nijenrodes.
Deze heerl. bestaat uit de pold. K o r tr i j k , G i e l t j e s d o r p en
Gr o o t - e n -Kl e i n -Ou d -Aa . Zij bevat het geh. Ruwi e l , bene-
vens eenige verstrooid liggende huizen.
De b. R u w i e l ligt 5£ u. N. W. van Utrecht, 1J u. Z. W. van Loenen
, l u. Z. Z. W. van het d. Ter-Aa, aan de Aa.
Vroeger stond in deze heerl. de ridder-hofstad Ruwi e l . Zie het
volgende art.
Het wapen dezer heerl. bestaat in een veld van goud, met eene
fasce van keel.
RUWIEL of R d w e e l , oudtijds R u e e l of R u e l , voorm. ridderhofst.
in het Nederkwartier der prov. Utrecht, arr. en 3J u. N. W. van
Utrecht, kant. en 1J u. Z. W. van Loenen, gem. Ruwiel.
Dit huis werd eertijds bezeten door een geslacht van den zelfden
naarn , hetwelk, nu eenige eeuwen geleden, is uitgestorven. Omtrent
het jaar 1277 leefde Heer-G i j s b r e c h t v a » R u w i e l , die het, naar men
meent, omtrent het jaar 1265 zoude gestiebt hebben , en, behalve
meer andere kinderen, nagelaten heeft eenen zoon, G i j s b e r t , en eene
dochter , G e e r t r u i d genaamd. G i j s b e r t v a » R u w i e l werd, omtrent het
jaar 1290, na het overlijden van zijnen vader, met dit huis bcleend ,
en liet eenen zoon n a , mede G i j s b e r t genaamd, op wien het Huis-
t e - R u w i e l , door den dood van zijnen vader, omtrent het jaar 1 3 5 0 ,
verstorven is, zijnde hij de laatste van dit geslacht geweest, die daar-
mede verleid is geworden. G e e r t r u i d v a » R u w i e l , de dochter van
den eerstgemelden G i j s b e r t , Heer v a n R u w i e l , trouwde met W o u t e r
v a n M y n d e n , een zoon van A m e l i s v a n M y n d e n , uit het geslacht v a n
A m s t e l , en liet na eenen zoon , A m e l i s v a n M y n d e n , die het huis te
R u w i e l van zijnen neef, zijnde zijne moeders broeders zoon , bekomen,
en aan die van zijn geslacht nagelaten heeft, want als G i j s b e r t , Heer
v a n R u w i e l , het in den jare 1348, aan J o h a n v a n A r k e l , den zeven
en veertigsten Bisschop van Utrecht, opgedragen had , heeft de voor-
noemde Bisschop het weder verleend aan den zelfden G i j s b e r t v a n
R u w i e l en aan A m e l i s v a n M u n d e n , te zainen , onder beding , dat