170 B k s c h a ï v i n c v a n
jy „ neer men t’eikens, doorgaans, zig van drie-
A fdeel. ,, vier- tot vyfhonderd Dorfchen meefter ziet.
XIII. ,, Wanneer deeze Vifch eenige Wecken op
Hoofd- ^ den Grond geftaan en veel Harings,Schot
gegeten, ja zelfs ook Hom en Kuitgefchoo-
„ ten heefc, zo worde hy happiger, en feegint
, te byten aan een Hoek, die met Aas van
„ een Harings of Dorfche Rob is voorzien.
„ Deeze Viffchery cjuurt tot tegen Paafchen ,
als wanneer de Dorfch, geheel mager en
„ fchraal, het Land verlaat. In deszelfs plaats
„ komt, kort na Paafchen, een andere Soort,
„ welke Klubbe- Torsk o f Kabbelau, anders ook
„ Bolcb , geheten wordt. Deeze Vifch, veel
,, grooter zynde dan de Vaar-Torsk, heefc een
„ dikken Kop en' een korten Staart: zyn Vleefch
„ is hard en helder. Dezelve wordt ook met
„ Lynen gevangen. Ia ’t end van den >Zomer,
„ tegen den Herfft, vak een kleiner Soort,
,, welke men , van wegen de Kleur der Huid,
„ roode Dorfch o f ook Tarre - Torsk noemt;
,, dewyl dezelve zig gaarn in het Zee-Gras,
„ alhier Tarre genaamd, ophoudt. In de Ad-
„ vent, en tegen ’t end des Jaars, komt nog
, een andere Soort hier, onder ’t Land, dien
a, wy Soelhoved . Torsk heeten. Dezelve is
„ graauwgeel, taamelyk grooc en volkomen,
,, doch kleiner van Kop. Alie deeze Soorten
„ worden ten deele met Lynen, ten deele met
„ Snoeren gevangen. Ik zal het onderfebeid
,, dier Woorden, voor de genen die in deeze
„ Vis-
D E K a b e l j a a u w e n. 171
„ Viffchery niet kundig zyn , alhier verklaa- IV<
, , ren. ' Afdeel*
„ Een Vifchlyn, o f gelyk het ook genoemd XUI.
„w o r d t , een Linie V a , is een Touw , van S3TÜK<
„ zeven- tot agthonderd Vademen lang; waar aaa Lynen
,, aait ongevaar tweehonderd Hoeken gehangen 0 Snoere"~
„ worden, zo dat omtrent om de drie Vade-
„ men een Hoek z it , aan welken tot Aas een
„ ftukje Haring gedaan wordt. Dit lange
„ Touw wordt in een diepte van één, twee- tot
„ driehonderd Vademen neergelaten , en het
,, ftrekt zig langs den Grond uit. Men maakt
„ ’er een ander Touw aan v a lt, dat tot aan de
„ Oppervlakte des Waters reiken kan , welks .
„ dry vend Hout of het Tonnetje, dat men ’er
,, aan doet, de Boey genaamd, de plaats aan-
„ wyft, daar het Touw legt. Wanneer nu dit
„ Touw opgehaald wordt, zo vindt men fora-
„ tyds aan ieder Hoek een Vifch, ’tz y Dorfch,
„ Leng, Heilboth o f anderen. De Snoeren,
„ in tegendeel, zyn maar kleine Touwen, die
„ uit een Boot of Vifch-Schuic, ongevaar ze-
„ ven of agt Vadem diep, in ’t Water hangen
„ en waar mede men geduurig heen en weer
„ roeit: middelerwyl wordt door een Man op.
„ gepaft, en dat Touw opgetrokken, aan het
„ welke, gelyk men ligtelyk befpeuren kan,de
„ Vifch gebeeten heeft. Door een van beide
„ deeze Middelen wordt dikwils een Boot,
,, in één Voormiddag, twee o f drie maaien
„ vol gemaakt.
J»