TV.
A fdeel.
XI.
H oofd.
stuk.
Geftalte.
154. B e s c h r y v i n ü v a »
Hy kan ook al zwemmende loeren en dus bejaagc
hy uit de Schooien van Viiïchen, die over hem
heen zwemmen, zyne Prooy, maar worde dik-
wils van de Haaijen, die deeze Schooien vervolgen
, en niet minder gulzig zyn dan h y, opgevreten.
De Sterrekyker wordt zelden grooter dan ter
langte van een Voet. Zyn Kop is groot en by-
na vierkant, Beenig en ruuw; het L y f Spilrond-
agtig, van boven geheel Afchgraauw, van ouderen
witagtig, en met zeer kleine Schubbetjes
gedekt. De Zydftreepen komen agter de eerfte
Rugvin tot elkander, en , vervolgens neerdaa-
lende, eindigen zy by ’t midden der Staartvin.
De Oogen zyn klein , doch uitpuilende, met
Goudgeele kringen, en de Bek fchynt als tus-
fchen dezelven in te Haan, hebbende een Onderkaak
die naar de Kin van een Menfch ge-
lykt (*). De Kaaken, niet alleen, zyn met
fcherpe Tandjes gewapend,, doch men vindt
’er ook boven aan ’t Gehemelte. Onder de
Tong is een fterk Been, 'dat in drie Stekels uitloopt.
Onder het bovenlte deel der Kieuwendek
(*) Dat de Oogen van den Sterrekyker klein zyn vindt men
by B.A.Y en WillouGHBV : in tegendeel wordt, in het Werk
van WATSon, gemeld, dat deszelfs Oogen zeer groot zyn:
een misflag die waarfchynlyk uit verwarringe van deezen
Vifch met onzen Zee-Duivel zal gelprooten zyn: te meer
om dat Aldrovandus aanmerkt, dat de Nederlanders den
Sterrekyker Hofemond noemen, ’t welk zo veel zegt, naar hy
<afil', als Hoogt Mond, wegens de ongewoon^ plaatzing van
den Bek. He Pt/i. Lij>r. XI. p, 99.
de S t e r r e k y k e r s. «155
dekzelen, fteeken Wederzyds tweefterke fcherpe
Stekels uit, in Scheeden beflooten, kunnen-
de uitgebragt en weder ingetrokken worden.
Bovendien heeft hy nog verfcheide Knobbeltjes
en Doornen, die den Kop zeer ruuw maken.
Met twee Rugvinnen is hy voorzien, welker
voorfte uit 3 of 4 , de agterfte, uit 14 Beentjes
beftaat : twee Borftvinnen ieder van 16; de
Buikvinnen van 5, de Aars vin van 13 Beentjes.
In de Staartvin heeft men ’er i a geteld. Aan
den uitgang van de Rob waren ongevaar twaalf
byhangzels 1 t Gedarmte was eenmaal omgefla-
^en en in de Rob werden b kleine Vischjes gevónden.
Van deezen Vifch, die in de Middellandfche
Zee menigvuldig gevangen wordt, maakt men
in Italië gebruik tot Spyze, en, indien het de
Callionymus der Ouden is , gelyk men wil; zo
heeft Hippocrates hem zelfs aangepreezen,
als dienftig voor de genen die Slymig zyn van
Geftel of met de Miltzugt geplaagd; dewylhy
denzelven telde onder de drooglte Viflchen^).
D ioscorides merkt de Gal van den Sterrekyker
aan, als kragtiger zynde tegen de Oog-
kwaalen , dan zelfs Stieren- o f Oifen - Gal.
Sommigen willen ook dat de Vifch, door wiens
Gal de Oogen van Tobias verlof! werden van
de Vliezen, d ie ’er op gegroeid waren, een
Calm
' (* ) E x Pifcibus Utatur Gobione, Callionytno &■ Cuculo
U Scorpio, &• aliis hujusmodi, Hi enim ficdlfcmi funt.
J, pj,EL. VII. STUK,
XI.
Hoofdstuk.
Gebruik.