jV. „ die door den Stroom weggevoerd of dodr
A fdeel. J5 den Wind verltrooid worden. Men ziet
I.
H oofd
stuk.
, , hem honderd maal heen en weer gaan,
„ op alle plaatfen, daar Eijeren zyn: ’t is ze-
„ kerlyk niet uit Minnedrift jegens het Wyfje,
,, dat hy zig alle die beweegingen geeft: ’t is
„ te verwonderen z e lf s , dat hy haar dikwils
„ niet eens kenne : want men ziet hem zyn
„ Vogt uitfpreiden over alle Eijeren die hem
,, voorkomen,en dikwils voor dathy het Wyf-
,, je ontmoet heeft (*).”
Zie daar een zeer aanmerkelyk verfchil, tus-
fchen Waarneemingen en Waarneemingen.
Terwyl ook deAutheur van het zo even ge*
dagte Vertoog verzekert., dat de Salinen niet
alleen een Vulva, maar de Hommers zelfs een
Penis hebben , die, door drukking op den
Buik , drie agtfte Duims lang uitkomt , en
waar de Hom dan uitloopt ; zegt de Heer
LiNNiEUS , aangaande de Viflchen in 't alge?
meen, dat hun zo wel de V'nlva als de Penis
ontbreekt. Tot opheldering van het geheele
ftuk der Voortteeling , in deeze Schepzelen,
zal ik hier, derhalve, de verftandige en naauw-
keurige Aanmerkingen van den Heer Stelle,
kus, uit de Verhandelingen der Petersburgfche
Akademie ( f j , mededeelen.
« Van
(*) Hift. Natur. Gen. & Partic. 3. Edit. a Paris in Oc-
tavo. Tom. III. p. 4.61.
( t ) Nov. Comment. Acad. Sc. Petrofol. Tom III. Ann,
175 3. p- +0S.
*«■ Van alle Walvifch-aartige en Kraakbeenige iv.
Viflchen, die een leevend Jong zonder E y , AfdiJel.
s, of in eenEy beflooten, voortbrengen, heb- Hoo^
„ ben de Mannetjes de Werktuigen tot Voort* stuk.
„ teeling uitwendig blykbaar, en hun Lighaam g^*n™“ kia'
„ is tot de Paaring gefchikt. Hunne Koppe- stelle-
,, ling gefchiedt zodaniger w y ze , dat het Wyf*
„ je agterover, op de Rug legge, en het Man*
,, netje, welk haar komt dekken, in dat onvalte
„ Element des Waters, met de Vinnen van»
„ ge; terwyl de aanhangzels by de Schaamdee-
,, len , of de breede en van boven ruuwe Ge*
„ ftalte, of ook het ondereen ftrengelen der
„ Staarten, gelyk in de breede Kraakbeenige,
„ een beletzel is voor ’c afglippen. De ge*
,, neD, die Graatig en Kraakbeenig zyn , en
„ Kuit fchieten, hebben wel Eijerftokken en
„ Zaadblaasjes , doch alle uitwendige deelen
„ der Voortteeling ontbreeken hun.
„ Daar, nu, alle Dieren door eenige aandoe-
„ ning van Wellufi: tot de Paaring, en byge*
„ volg tot voortplanting van hun Ras, worden
,, gedrongen; zou dan de .Natuur dit vermaak,
„ deeze Viflchen alleen , onttrokken hebben?
„ Geenszins. Dat z y , fchoon een zeer lan-
„ gen tyd niet Paarende, evenwel een duur-
„ zaame aandoening van Wpllufl: hebben, be-
„ wyz’ ik door het volgende. I. De'Mannet-
j, jes hebben veel grooter overvloed van Zaad
„ en de Wyfjes meer Eijeren , dan de Viflchen
,, die leevende Jongen baaren. Sommigen flor*
I, DEEL. VIL STUK. B- » teQ