IV. » bovenkant van de Schuit kome, anfters zou
A fdeel. }> hy >er Boeiplank ligt afflaan , o f zelfs
XXIII. s het Vaartuig omver fmyten kunnen. Z y ko-
HOOFD- '*
stuk. »j men wel, op zekere tyden, nevens anderen
HMotb. „ Vifch onder ’t Land,inzonderheid in ’t Voor-
„ jaar ; doch worden , met en benevens de
3, Leng, voornaamelyk gevangen op Stor-Egi
3, gen, ’t welk een Zandbank is , die, voorde
s, Scheeren heen, langs het Noorfche Strand
s, loopt. Men vangtze aldaar door middel van
3, het Gangmad, dat is een menigte van lange
p Touwen, die ieder in ’t byzonder met een
„ groote Hoek voorzien zyn, en'op de Grond
,, zig uitbreiden , doch naar boven toe allen
33 in een Hoofdtouw famenloopen, welks end
„ door een dryvendePlank o f Boey wordt aan-
3, geweezeD. Wanneer dit Gangvacid een
s, Nagt in ’t Water is uitgezet geweeft, heeft
3, men hope, om ’s morgens drie, vier o f v y f,
„ van deeze groote Viftchen daar mede op te
5, haaien, De Stukken van een Snottolf, in-
„ dien men die h e e ft, worden gemeenlyk ,
„ Voor Aas, aan den Hoek geflagen.”
Gebruik. s, Behalve het gene dat van de Heilbothen
33 in ’t Zout gelegd wordt, fnydt men van de
„ vette Vinnen de bekende Raf, en van het
Vleeich de Rekel, die inzonderheid van An-
3, denaes en Tromden in Noordland herwaards
,, naar Bergen gebragt en dan van hier verder
„ vervoerd wordt. De Franfchen , die onder
„ Terreneuf begonnen hebben Heilbothen te
vau-
, vangen, welken zy Flaitans noemen , ver* IV.
ft aan de Konft ook, om Raf en Rekel tc maa- Afdeeu
„ ken. Men is met deezen VaDgft niet langer ^ S fo.
„ gewoon aan te houden, dan tot St. Jan: de- stuk.
,, wyl de groote Vettigheid van deezen Vifch
„ geen warme Lugt verdraagen kan (*).
Ik zal niet onderzoeken, o f de Heilboth zy*
ne Oogen met een Vlies kan bedekken, om
door de Schuuring aan ’t Zand dezelven niet te
befchadigen; dewyl de Natuur zelve daar voor
gezorgd heeft, met de Oogen aan den bovenkant
des Kops te plaatzen. Dat hy geen Lugt-
blaas h e e ft, gelyk alle Platviffchen , is zeer
waarfchynlyk. Ook begrypt men ligt, dat h y ,
zo plat en breed zynde , met een zo kleine
Staart, niet veel voortgang maaken kan, in ’t
Water. Voeg hier by de logheid, van wegen
zyne Grootte, die uitneemende is. Men vangt
'er, in de Noordzee, van honderd tot honderd-
vyftig, en aan Ysland wel van vierhonderd Ponden
zwaar. K l e in geeft ’er de langte van vier
Ellen aan ( t ) .
De Kleur der Heilbothen is, gelykerwys die Geöaite.
der Platviflchen in ’t algemeen, van boven donker
van onderen witagtig. Hy heeft kleine
Schubbetjes , en nergens eenige ruuwheid o f
Stekeltjes, noch aan ’t L y f , noch aan de Vinnen.
De Bek is , daarentegen, zo veel te meer
SP-
(*) 3©atm:ï. bon 3£o?tu. II. Th. bl. 220,
(f) Fafler cubitos quatuor longus. Mi/jf- IV. p. 33- N. z*
1. BF.EL. VII. STUK, X 4