DE K A B E t J A A Ü W E N. 199
niet mindef nuttigheid, dan die der Scheiviflchen
en Baarfen.
(4) Kaheljaciuw die drie. Rugvinnen heeft en
gebaard is , wet de eerjie Straal der Buikvin*
nen Borjlelig.
XIII.
Hoofd*
stuk.
IV.
Lujhus.
Knyp-oog.
Deeze wordt van de Inwooners van Cornwall
3 op ’t Zuid-end van Engeland , Bib of Blinds
geheten, en R a y geeft ’er den naam van AJeU
iüs lujcüs aan , dat ik door Knyp - Oog vertaal?
want d e e ze Soort wordt gezegd het Vlies der
Oogen, dat in dezelve, gelyk in de voorgaande
S o o r t ru im is, als een Blaasje te kunnen uit.
fpannen , en dit zal ’e r , eenigèrmaate , de gedaante
aan geeven van de Oogen der Stik- of
Byzienden, die de Oogen knypeh. ’tSchynt
dat het de Kaantjes • Kabeljaauw zy van Schon-
dus genaanid, om dat hy in allen deels
veel kleiner is.
Deeze Soort, zegt men, wordt niet groo-
ter dan een V o e t , hebbende het L y f breed
en aan' de Zyden famengedrukt; de Schub’
ben, die- vaft zitten aan de Huid, meer dan eens
z o groot als in de Kabeljaauwen. Van een
Baardje, aan de Kin o f Onderkaak , is deeze ook
voorzien, en heeft geen Graat in de Aarsvin,
gclykende anders, in .veels opzigten, naar de-
" ''ff) Gajus tfiptéryglus cirratus , Radio Ventralium prima
Setdceo. $yj}. Nat. X. Gadus Dorfo tripterygiö , Ore cina-
ïo /; OfEciïlö Phiharum' Ventralium primo in fetam Ipugam
produftó. AkT. Gen. aiL$y». f f . AÏeUus 'lüfcus'. RAJ. p-54*
j, DEEL. VII. STUK. " : t N 4
ij