I 2Ó B e S CHR Y V I N 6 V A N
j y van geheel was overgebleeven. In jónge Zéd-
A fdeel. Wolven hadc hy dezelven, te vooren , onbe-
VI. fchadigd , gelyk en rond , gezien.
^stuk;D' Jh de Befchry ving, welke de Heer G ronovius
Geftaite. geeft van den Zee-Wolf, zegt zyn Ed. dat dezelve
ééne Rugvin h e e ft, die zig uitftrekt van
den Kop tot aan de Staart, beftaande uit 73
Beentjes; de Borftvinnen groot en rondagtig,
met 20 Beentjes , die takkig zyn , geftraald:
geene Buikvinnen: de Aarsvin, van de Navel
tot aan de Staart uitgeftrekt, met 45 enkele
en weerloofe Straalen voorzien: de Staart klein,
egaal, met 18 takkige Beentjes, De Huid
hard, dik, ongefchubd, bruin, overdwars met
zwarte ftreèpen getekend. De Kop platagtig
o f breeder dan hoog , naar de Oogen fchuins
afloopende, die ovaal zyn en groot; het L y f
langwerpig, Spilrond.
De randen. Omtrent de Tanden merkt de laatftgemelde
aan, dat dezelven, in de beide Kaaken, op dubbelde
ryën gefchikt zyn , waar van de vier
voorften groot, byna een vierde Duims lang,
aan de Hondstanden der Viervoetige Dieren
gelyk en wit: de binnenften kleinder* In de
Onderkaak zegt zyn Ed. is , bovendien, weder-
zyd s , een langwerpig zeer, hard Beentje, van
boven met verheven gladde Knobbeltjes: der-
gelyke Beentjes vindt men in de Bovenkaak,
en zodanigen ook aan de Keel. De Lippen, die
de Tanden dekken , zyn dik.
Het eerftgemelde Voorwerp was zeer klein,
als
D E Z E E -W O L V E N.
als de langte hebbende van omtrent agt en een ïv .
half Duim: zo dat men daar uit geen Befluit Afdeel.
kan trekken tegen het vreezelyk Geftel van Tan- h ^ b_
den, dat aan deezen Vifch wordt toegefchree* stuk.
ven (*). In een van agttien Duimen, by Hart-
lepool in Engeland gevangen, dien Dr. Johnson
befchreef, was de Bek met ten minfte veertien
groote en fterke Tanden , te weeten zeven boven
en zeven onder, behalve die in de Kaaken
wederzyds, gewapend. Deeze Tanden gelee-
ken naar die van een halfjaarigen Hond. Hoe
yzelyk moeten de Tanden dan niet zyn in een
Vifch van over de zeven Voeten, hoedanigen
’er by Hitland gevangen worden , of van drie
Ellen , gelyk Rondeletiüs ’er hadt gezien.
Aan onze Kuil vangt menze , fomtyds , van
drie of vier Voeten lang. Dat de zogenaamde
Paddenfteenen niets anders dan de Kiezen van
den Zee-Wolf zyn, wordt door Dr. Merret
verzekerd ; hoewel menze , gemeenlyk, voor
iets anders houdt ( f ) .
Onze Afbeelding is gemaakt naar een Zee. n. lviiï.
W o lf, welken de Heer W . van der Meulen f ’s' 2‘
opgezet en gedroogd, én aan de Hortus Medicus
alhier vereerd heeft. In dezelve is het yzelyk
Geftel van Tanden in de Bek zeer zigtbaar,
en
(*) Hen fchynt zulks te bedoelen met de uitbating van
“t woord pr&terea (bovendien) in de Latyniche aanhaaling
der gemelde Befchry ving van Gronovius. Watsoiï. Dierl.
Wereld door Noseman, bl. 199.
( I ) Zie ’t voorg. VI. Stuk deezer. Nat. H'Jl. bladz. zzo.
I. deel. VII. Stuk.