IV. de Takken van andere Paaren Zenuwen, even
A fdeel. ajs jn Viervoetige Dieren en Vogelen.
L
H oofdstuk.
Tot het Gezigt der Viflchen wordt eene an.
dere gefteldbeid in het Oog vereifcht, dan ’er in
ons plaats heeft. Dewyl de Dichtdraaien, naa-
melyk, uit het Water daar in vallende, min"
der breeking ondergaan, dan die uit de Lugt in
5t Oog komen, zo was*’er , tot vergoeding, een
fterker Straalbreeking in het Oog der Viflchen
noodig , dan in dat der MenfcheD. Om die reden
is ’c dan, dat zy het Kryftallyne Lighaam
i Kiootrond hebben; ’t geen in de Schelviflchen,
Karpers, Baarfen, aan iedereen zeer dikwils zal
voorgekomen zyn. Het Kryftallyn is, in hun,
ook als in ’t midden des Oogs, en dus digter
aan het Netvlies geplaatft; terwyl de Oogbol,
zo wel van vooren als van agteren, platagtig
is: want de bukigheid van \ Hoornvlies kon,
in hun, niet dienftig zyn tot Straalbreeking ( * ) .
Buiten ’t Water moeten zy derhalve niet, dan
zeer digt van naby, kunnen zien.
Dus zagen wy, dat de Viflchen de Zintuigen
Gevoel.
m 1
(*) Zie de Verhand, van Dr. Portere IELD, in ’t IV.
Deel der Edenburgfche Proeven en Aanmerkingen, bladz. 84.
Om zulks te vergoeden , in het zien onder Water , moeten
de Duikelaars een dikke Lens gebruiken, ’t Zou niet onaar-
tig zyn, indien Menfchen, die zo byziende zyn, dat zy geen
Oogglas aan een Verrekyker noodig hebben (Philozoph. Verhandelingen
by I. Tirion. II. D. I. Stukje, bladz. 178,184.},
de Proef eens namen , of zy niet , gelyk de Viflchen , zonder
Bril onder Water konden zien.
a f t
gen van Smaak, Reuk, Gehoor en Gezigt, geenszins
mifièn. Men kanze ook niet ontbloot ftel-
len van Gevoel. Hoewel de Schubben de Graat-
Viflchen merkelyk fchynen te befchutten voor
uitwendige aandoening, zal nogthans derzelver
drukking eenige prikkeling maaken in de Huid,
en by ’t affchraapen derzelven worden zy als
met Stuipen bevangen. Zouden niet ook die
kleine_dunne Graatjes, meeftal gevorkt, welke
men in fommige Viflchen in ’t Vleefch vindt
fteeken, iets daar aan toebrengen? Deeze worden
in Karpers, Braafems, Voorn , Snoek,
Houting, Salm , E l f t , Makreel , Spiering ,
Aal en anderen gevonden.
Behalve de Slymigheid, waar mede de Lïg-
haamen van alle Viflchen, doch wel meeft van
de genen, die weinig en kleine Schubben heb.
ben, gelyk de Aal en Paalingen , uitwendig
overtoogen zyn, hebben zy allen ’er in de Kop
een groote veelheid van, die men met een Pyp
opflurpen moet, om de Heidenen te befchou-
wen. In de Kabeljaauw en Schelvifch vondc
de Heer P. C amper dit Vogt groenagtig en
Veerkragtig van aart, fchynende als in een dun
Netwerk vervat te zyn, en, zelfs in de Snoek,
zeer zout van fmaak. De Heer Collins vondt
hetzelve, in een Karper , befpikkeld met een
ontelbaare veelheid van vlakjes of bolletjes, die
geelagtig waren van Kleur, en eenigzings ge-
leeken naar Goudglit. In de Herfenen van dee-
D j
I.
Hoofdstuk.
Slymigheid.
I. Deel. vil. stuk. zen