IY Het L y f is fpilrond, naar de Staart allengs
A fdeel, verdunnende : de Kleur op de Rug vuil geel,
III.
H oofdstuk.
Zee-Slanz.
aan den Buik helder blaauwagtig. Aan de Kieuwen
heeft hy maar één paar Vinnen. De Rugvin ,
niet ver van de Kieuwvinnen aanvang neemen-
de, ftrekt z ig , tot op een Vingerbreed naa, ten
einde van de Staart uic. Een dergelyke Buikvin
heeft de Vifch, die aan de Navel begint.
Het end vande Staart is niet platagtig, gelyk
in de Aaien , maar fpilrond en fcherp. Evenwel
vondt hy te Rome nog een anderen Zeeslang
, wat korter , die de Staart aan ’t end
platagtig hadt. De Ingewanden waren byna als
een Moer-Aal, en hy befpeurde in deeze Zeeslangen,
zo wel als daar in, dat de Galblaas
niet aan de Lever gehegt ware, noch ’er eenige
gemeenfchap mede had, hangende los en vry
aan de Galbuis. Even het zelfde was door
hem in de Adders waargenomen.
Deeze Vifch fchync, om te verkoopen, op
de Markt te Rome gebragt geweeft te zyn:
want dezelve , zegt WiLLouoHBY , hadt het
Vleefch zeer fmaakelyk en lekker, doch met
Vezelagtïge Gaatjes doorweven ; zo dat men
het niet, dan met veel moeite, kaauwen kon.
Geheel anders fcheen het te beftaan met die
Weftindifche Zee-Slangen , daar Pater L a ba t
fcWhee.ftindivan
(bladz. ij>j .) gefprofcen wordt, is deeze Soort van Murana niet. Ook ftrookt de ongevinde en ongevlakte Afbeelding,
noch met den aart der Zee-Slangen , noch met de Befchry*
ving, die men ’er van geeft.
van fchryft; want dezelven waren, door hem,
geheel Venynig aangemerkt. Zodanig een
werdtdoor het Vo lk , dat by hem op deViflche-
ry in de Kanaalen , tuffehen de Weftindifche
Eilanden uit was, gevangen, die, op de langte
van drie Voeten, de dikte hadt van een Arm;
den Kop plat, als van een Slang; op de Rug
een Vin, die tot aan ’t end van de Staart liep,
en twee anderen, die by haar begin drie goede
Vingeren breed waren. Het Monfter» egter,
datzy naderhand, op deKuft, met een Treknet
magtig wierden , was oDgelyk verfchriklyker.
Die Zee-Slang was ongevaar tien Voeten
lang en hadt byna twee Voeten omtreks in ’t
midden. De Huid was blaauwagtig, met zwart
en geel glinfterende en als gevernifte Vlakken.
De Rugvin, die, op zes Duimen naa, zig tot
aan ’t end van de Staart uitftrekte, was by den
Kop zeven Duimen breed. In de Bek waren
Tanden van byna twee Duimen lang. Behalve
de Rugvin hadt dit Schepzel nog drie Vinnen
aan beide zyden van het L y f , en eene Vin in
de uitfnyding van de Staart, die, dat zonderling
is , in beide deeze Slangen, als gevorkt
zynde, befchreeven wordt (*).
(4) Aal met dè Onderkaak langer, bet Lyf van
e.mp.rleni K leur.
(,*) LABATS Reizen naar de Franfchi Eilanden van Amerika. (4) Murama Maxillä inferiore longiore, Corpore unicolore-
Syft. Nat. X. Murama unicolor , Maxillä inferiore longiore.
ART. Spcc. 66. Gen. 24. Syn, 39. Faun. Suec. 290,
l. Deel. VII. stuk.
III.
Hoofdstuk.
Zet-Slan£,
IV.
An gut Ha.
Paaliag.