j y met Jongen gevonden; in bet Voorjaar zyn de
A fdeel. Mannetjes naauwlyks van de Wyfjes te onder-
XIV. fcheiden.
Hóófd- £eer uitvoerig is de manier van Voortteeling
STUK» 0
M a g -A a l . van den Maë-Aal befchreeven (*). Omtrent den
Evennagts-tyd der Lente fchynt dit Vifcbje te
paaren: want vervolgens vindt men ’er Kuit in,
gelyk in andere Viffchen. Na Pinkfteren vindt
men de Eijertjes grooter, rooderen langwerpig;
tot dat zy in Vrugtjes overgaan. Dit doet den
Buik der Wyfjes zeer zwellen, die middeler-
wyl gevuld is met een wit Slykerig Vogt, dat
ook een weinig Bloedig is , dienende waarfchyn-
Jyk zo tot Voedzel als tot befchutting van die
teere Lighaampjes: ten ware zy hun Voedfel
«Heen door zekere Vezelagtige Navelftrenget-
je s , die in dit Vogt verfpreid zyn, mogten
bekomen. Evenwel is dit niet zeer waarfchyn-
Jyk: dewyl op ’t laatfte maar weinig van dat
Slykerige Vogt in des Moeders Lighaam gevonden
wordt.
De grootte der Mag-Aaien is naar de plaats,
daar zy zig onthouden, verfchillende. Eenigen
rekenen dè laDgte op een Voet o f wat meer;
in Sweeden en Noorwegen vindt men ze fom*
tyds van een half Elle, doch doorgaans korter.
De Kleur der genen, die men in helder Water
vangt, is lichter; die der genen , welken zig
in de diepte onthouden, donkerer. De Snoet
of
(*) W int. Pift. p. i2 j.
o f Snavel, en de Kop, gelyken wel naar die van IV.
een Kikvorfch, doch het L y f zweemt naar dat Afoeei‘*
XIV
van een Aal o f Lamprey, en daar van hebben hqofd-
zy den bynaam. Het is zeer Slymerig en op st b k .
een bruin geelen Grond, aan de Rug, met zwarte Mag-AA.
Vlakken getekend. De Kaaken zyn niet getand
, maar ruuw. De Rugvin heeft 79 o f 80,
de Borftvinneri 19 of ao, de Buikvinnen 2 , de
Aarsvin 66 o f 70 Beentjes, die egter geen van
allen Graatig of gedoomd z y n : weshalve de Heer
G ronovius te regt aanmerkt , dat men hem
van de Stekelvinnen * by A r t e d i behoorde af * Acan.
te zonderen (*). thopteryga
De Sweedfche Viffchers hebben als een afkeer
van de Aalkwabben, en werpen dezelven
weg, wanneer die van hun gevangen worden.
In Engeland worden zy , niettemin, van den
gemeenen Man gegeten. De groote Viffchen
zyn *er gretig naar: en ’t is niet onwaarlchyn*
lyk , dat de kleine ’er door verflonden worden;
alzo die ’er dermaate bang voor zyn.
De Heer G ronoviüs , die deeze Soort
thans noemt, Encbelyopus met het L y f Vlakkig
bont; de Rugvin by de Staart uitgegulpt C f) ;
betrekt tot dat Geflagt een Vifchje uit de Weit-
indifche Zee, ’t welk hy noemtMncbelyopus die
bruinagcig is en van ééne Kleur, met de Rugvin
(*) Stokh. Verband. X. Th. Ann. 1748. p. 4J.
(*) Enchelyopus Corpore lituris variegato; pinna Doifi ad
^nudarn finuata. Za'óph. Cron. .Eafc, I. p. 77.
1, Deel. vil. Stuk.