I
H oofdstuk.
Het Lyf.
♦ Anm
ÏJe Vinnen.
wen zyn geplaatft in Openingen ,■ die naar den
Bek toe gaapen, van buiten gedekt met Kleppen,
die open en toe gaan; hun getal is ge-
meenlykvier, gegroeid aan een krom Beenig
Ituk: zy beftaan uit Kamswys gefchikte Straalen,
met een vrye fpeeling aan ’t andere end,
Het L yf der Viffchen is gefchubd, Slymig,
langwerpig, van agteren in een Staart verfmal-
lende, Wederzyds heeft hetzelve een Streep,
die afgefcheiden is van de middelftreep , dik-
wils met Kliertjes geftippeld, zelden met Stekeltjes
gewapend, zo wel regt als krom. Zy
hebben Borft en Buik, en een Navel * , tot
den gemeenen uitgang dienende van de Darmen,
Pisblaas en van de Teeldeelen. De Staart,
aan ’t agterfte van het L y f gehegt, is vaft yan
zelfftandigheid, niet hol, en Berk gefpierd.
De Vinnen zyn Vliezig en worden uitge-
Ipannen door Kraakbeenige Straalen, welken men
in fommige Viffchen, even als Graaten, hard,
Beenig, enkeld en lleekende vindt, in anderen
, week en buigzaam, Peezig, in tweeën
verdeeld en ftomp. Derzelver getal verfchilt
zeers men vindt ’er drie in de Aal; vier, v y f,
zes in anderen ; zeven in de Karpers, Braa-
fems, Voornen, Snoek, Salm en veelenmeer;
agt in drie Soorten van Baars: tien in de Kabel-
jaauwcn en de meefte Viffchen van dat Geflagt.
De figuur is, in de meeften, driehoekig , in
eenigen rond o f langwerpig vierkant. In allen
hebben zy weinig langte, ten opzigt van het
L y f; de Vliegende Viffchen, byna alleen, uit- ]V.
gezonderd. De Kieuwendekzcls vindt men AfDEEI'*
voorzien met een geftraald Vlies; behalve in
eenige weinige Viffchen. Allen, byna, hebben stuk.
Borft- en Buikvinnen, van haare plaatzing dus
genaamd. De Rugvin is meeft enkeld, zelden
dubbeld,in weinigen drievoudig: maar,behalve
dezelve, vint men dikwils een Baftaard-Vin,
zonder gedraalde Beentjes, op de Rug. Agter
de Navel, onder de Staart , is een overlangfe
Aarsvin. Die van de Staart, aan ’t end van \
L y f , Haat loodregt in alle de gefchubde Vis-
fchen; doch de figuur is lomty.ds rond, forn-
tyds gevorkt, fomtyds onverdeeld.
Eer ik tot de befchryving der inwendige Dee- Kieuwen,
len overgaa, zal ik van de K ieuw en fpreeken,
welker uitwendige plaatzing de Graat-Viflehen
van de Kraakbeenigen onderfcheidt. ’t Zyn Werktuigen
» waar door de Viffchen het Water, met
Lugt bezwangerd, inhaaien en uitwerpen, zo
dat zy den dienft bekleeden van de Longen,
in de Vogelen, Viervoetige en Kruipende Dieren.
Allen hebben zy zulke Werktuigen, behalve
de Walviffchen of Walvifchaartige * en * CttacH
de Prikken o f Lampreijen , zegt A r t e d i . Van
de vier, • ter wederzyde, zyn de naaften aan
het Hart de kleinften. Ieder beftaat uit een
Beenig ftuk , dat meeftal rond is geboogen,
en aan de buitenkant van de kromte voorzien
met Beenige plaatjes, op een dubbele r y , ge-
lyk de Baardjes aan een Penne-Veder , ge-
i, peel,, vu. stuk. C 4 Ichikts