IV. maar ook in lekkerheid uitmunten. Den Kloos*
Afdeel. terijDgen en anderen, in de Roomfche Landen,
Hoofd- is zulks zeer gewoon.
stuk. Schoon men, in ’t algemeen, de Mannetjes
Het Lubben. meefl: agt van wegen de Hom , zyn doch de
Kuiters, naar fommiger oordeel, lekkerer van
Vifch. Niets gaat, hier te Lande, boven Speen-
baars. Een Engelfchman heeft, voor eenige
Jaaren, het Middel uitgevonden om den Vifch,
het geheele Jaar door, die zelfde hoedanigheid
by te zetten, en denzelven altoos gevoed en eetbaar
te maakeu. De Heer T ull , van iyien
deeze Uitvinding is, heeft zulks in ’t werk gefield
, zó wel op Hommers als op Kuiters,
en merkt aan, dat de befte tyd, daar toe, eenige
Weeken na de Zaadfchieting zy. Hy
maakte den Vifch een opening in de Buik, en
fneedt deZaadvaten voorzigtig.door, naaijende
vervolgens de uitwendige Wond met Zydè weder
toe, en laatende. den Vifch dan zwemmen.
Eerft hadt hy zulks in ’ t werk gefield, om de
groote vermenigvuldiging in zyne Vyvers voor
te komen (*).
voorttee- Dit brengt my , thans, tot het onderzoek
^2 van de Voortteeling der Viflchen; een Zaak ,
welke de Heer L inn-iEüs als nog duifter aanmerkt
( t ) . Het algemeen Gevoelen is geweeft,
dat
(*) Zie het I. Deel. der Uitgez. Verband. Ann. 1757.
bladz. 389.
( t ) Generatie» Pifcinm etiamnum obleura eft. Sy/t. Nat*
Ed. X. p. 241.
dat ’er in de Viflchen geene Paaring, of lig- IV.
haamelyke Vermenging van de beide Sexen, F“EE
plaats had; doch de Ondervinding van den ge- Hoo’FD.
melden Engelfchman toont het tegendeel. Ook stuk.
zou ’er een weezentlyke Coïtus, en uitwendi.
ge Teeldeelen, in de Salmen zyn waargenomen;
waar uit men befluic, dat de Eijertjes derzelven
bevrugt worden , terwyl zy nog in ’s Moeders
Lighaam zyn (*). Zie hier, wat de Heer de
Büffon dien aangaande zegge.
„ De Mannetjes Viflchen naderen het Wyfje, de
„ ten tyde van het Kuitlchieten : het fchynt
zelfs dat zy zig Buik tegen Buik wryven :
„ want het Mannetje keert zig, fomtyds, op
„ de Rug, om den Buik vah het Wyfje te
„ ontmoeten; doch niettemin heeft ’er geene
„ Koppeling plaats, dewyl het noodig Lid daar
„ toe hun ontbreekt, en , wanneer de Man-
„ netjes Viflchen het Wyfje zodanig naderen^
„ gefchiedt zulks niet, dan tot uitfpreiding van
„ het Vogt , ’t welk in hunne Hommen
„ vervat ware, op de Eijeren van Kuit, die
„ het Wyfje dan laat loopen. Het fchynen
„ de Eijeren te zyn, die hun aantrekken, meer
„ dan het Wyfje : want, indien hetzelve op-
„ houdt met Kuit fchieten, laat het Mannetje
,. haar vaaren , en volgt driftig de Eijeren,
„ die
(*) Zie het Vertoog over de Paaring en Voortteeling van
den Salm , in het IV. Deel der Uitgez. Virhandel. Ann.
1759, bladz. 236»
I.DEEL. VIL STUK.