. Zonderling is ’t, dat onze Autheur een Vifch, «V
die zo klein is als deeze, onmiddelyk op den
allergrootften der Platviffchen volgen laat. Nog jjoofd.
meer is het te verwonderen, dat de Heer Gro- stuk.
kovius deezen verwarren kon met de Heilbot- Schorem,
hen , gelyk zyn Ed. zelf erkent. Maar t al*
lerzeldzaamfte is, dat hy in zyn laatfte Werk,
waarfchouwende , dat de Synonyma, in ’t II.
Deel van zyn Mujmm Ichthyologicim aange«
haald, moeten weg gedaan worden; (alwaar hy
zulks gezegd had, ten opzigt van het I .D eel:)
nog de aanhaaling behoudt van de derde Soort by
A r t e d i , welke geen andere is dan de Heilboth.
Hier uit is ook de verwarring, die men in het
vertaalde Stuk, genaamd FiJJen mn Nederland,
in het I. Deel der Uitgezogte Verhandelingen,
bladz. 153 en 154, vindt, gefprooten : want
de oude Heer Dr. J. Fr. Gronovius, hadt die
Soort van Artedi , te regt, onze Heilboth
gezegd te zyn: waar van in ’t zelfde Deel,
bladz. 330 , de Kenmerken opgegeven worden
.W
at Autheur ’t woord; CynogloJJa of Cyno-
glojfum, dat een Kruid betekent, ’t welk men
Hondstonge noemt, allereerft op een Vifch
toegepaft hebbe , is my duifter. Het wordt
gébruikt van G esnerus en Rondeletius. By
JüNius vindt men het Scbarretong vertaald.
L innasüs ftelt de Woonplaats In de Zee, die
onze Stranden befpoelt. Zie hier de befchry ving,
1, DEEL. VII. STUK. X j " d t e