jy . Oneen en 5' o f 6 Lynen lang : daar de Fi-
Afdeel, guur eene langce van over de 5 Rynlandfche
XIX. Duimen heeft. Het gene zyn Ed. befehrvft,
H oofd- „ . T , *
stuk. was 3 0111111 en 9 Lynen lang; dodh het fchynt
my toe, dat de tweede Rugvin, in hetzelve,
maar 12 Beentjes had: de voorfte hadt ’er 6 ,
de Borft vinnen 1 7 , en de Buikvin n Straa-
len, byna gelyk in die, welken L innaeus geteld
heeft ; doch de Aarsvin maar 8 en de
Staartvin 1 7 ’ Beentjes. Dat Vifchje, ’t welk
Osbeck in China waargenomen hadt, verfchil-
de, ten opzigt van het getal der Beentjes in
de Borftvinnen, ’t welk maar 10 was, merke-
lyk van beiden. De Buikvin heeft, in deeze
Soort, een Tregterswyze gedaante.
n. (2) Grondel met de Staart- , en agtertle Mm» T’aganellus. o J F>
Mcone, p » by t Lyf , paarfebagtig , de eerfte bepaald
door een gede Streep.
Dit is de witte o f geelagtige Gobius der Au-
theuren, die te Venetie den naam van Paga.
netto voert en van onze VilTchers Meune geheten
wordt, komende veel aan ’t Strand voor,
zo de Heer Gronovius aantekent. K lein hadt
dezelve genoemd Gobio, met de Straalen der
voorfte Rugvin boven de Vliezen zig verheffende,
(z) Gobius pinna Caudx Dorlalique fecunda bafi purpu-
rafcente , priori linea lutea terminal!. Syft. Nat. X. Gabius
linea latei transveria, in fummo pinna: Dorlalis prima. Art.
Gen. 19. Syn. +S. Gobius Paganellus. HASSELq . Itm. 3zSt
Paganellus Venetqmm. WiJLL. p. 207. Raj. p. 7S. W
d e , als Borftels; de Oogkringen Zilverkleur; jy #
de Buikvinnen geheellyk, doch de overigen aan Afdeel.
den rand alleen, blaauw: of Gobio die bleeker
van Kleur i s , de voorfte Rugvin met een dwar- STdx. *
fe geele Streep; een diep groefje van den Kop
afloopende : het Vlies aan de Buikvin laager.
JVitagtige Gobius met de Beentjes van de voorfte
Rugvin zeer hoog en Borftelagtig, hadc
G ronovius hem getyteld (*).
Zyn Ed. die deeze Soort uit de Kabinetten
van Seba gekogt hadt, befchryft dezelve, als
hebbende het L y f Spilrond, langwerpig, hoo-
ger dan breed, klein en gefchubd: den Kop zo
breed als ’t L y f in.’t midden , niet gewapend,
van de Rug fteil afloopende naar den Bek ( f ) ,
die aan ’t end van den Kop is ,' vanmiddelbaare
grootte. De Tanden in beide Kaaken zyn taa-
melyk groot en fcherp: de Kaaken met een ge-
flooten Bek egaal, met den Bek open is deon-
derfte langer: de Oogen overlangs ovaal; de
Rug fmal en fcherp met twee Vinnen; de Zy-
den uitpüilende zonder zigtbaare Zydftreep: de
Schubben klein, overlangfe ftreepen maakende.
Het Kieuwen - Vlies met v y f Beentjes, onder
de
(*) Het verfchil , dat ik tuflehen de Kenmerken van Go-
bius en Eleothris by deezen Heer vind , is inderdaad zeer
ldein. Zyn Ed. geeft aan het Kieuwen-Vliés van den eerfte'n
vyf aan dat van den laatften zes Beentjes of Straalen. Ook
hadt zyn Ed. in de Buikvin van den- Gobius nooit twaalf
Beentjes gevonden. Z'óophyl. Gron. Falc. I. p. f i , 8 3.
( f ) Caput latitudinem medii Corporis squans , inerme , z
jttorfb declive verfus Os.
I. Deel. Vil. Stuk..