jy de Zydftf Cep Zeet krom : de Snoet raamelyk
Afdeel, fcherp. Indien het Gouden Maantje, tuflcheö
XXV. de Oogen, hier ook aangeweezen z y , moet het-
Hoofd- zejve zegr jfl kient verfchillen. De Heer L in-
STUK. ,
Goud-Bra&- ïmM > ofidefttiochêrf, heeft eigenhandig onder
f‘m- de Tekening gezet, Sparus Aurata,
Somtyds bereikt deeze Vifch de grootte van
twee Span, Zegt W illöüghby; doch Zelden,
fchoon op ’t hoogft gegroeid, heeft hy de
zwaarte van tien Ponden. Die grootte eü
zwaarte komt my zeer, onevenredig voor. Hy
vondt ’er een groote veelheid van, op de Markten
, te Venetie, Genua, Rome, en elders in
Italië. By ons is dezelve zeldzkam. De Heer
Gronóvïüs befchryft ’er een, die te Scheve-
ningen gevangen wtrs, hebbende 12 ftyve en 1 r
flappe Beentjes in de Rugvin, 16 in de Borft-,
6 in de Buikvinnen, 12 in de Aarsvrn , waar
van drie gedoomd et 20 in de Staartvin. Die
Goud-Bfaafeffl, welken de Heer Hasselquist,
in de Haven van Smyrna gevangen zynde, befchryft
, hadt nagenoeg het zelfde getal van
Vin - Straafert. DeSzelfè grootte was v^rfchei-
derley, van een Ëlle en daar boven: de he»
dendaagfche Grieken noemden hem Sippouris.
„ D e Kleur van deezen was op den Kop,
„ van boven, zwartagtig, mét een Gouden
„ Vlak tuffchen de Oogen: het L y f , boven '
„ de Zydftreep, met zes zwartagtige en even
, , zo veel witagtige Streepjes getekend, waar
„ van de eerftgemelden breed(l. Beneden de
’ „ Zyd.
„ Zydftreep was de Vifch Zilverkleur. De IV.
„ Schubben breed, Ovaalagtig, overlangs ge-
„ ftreept, de ftreepen aan de bovenkant van HooFD‘_
„ de Schub in ’t middelpunt famen uitloo- stuk.'
„ pende ( * ) ”. Het Vlies, dat de zyden des Gud-Bra*.
Buiks van binnen bekleedde, vondt zyn Ed,
zwart: de Darmen aan een ruim Darmfchti1,
dat, door groote Bloedvaten zeer onderfchei-
delyk was, gehecht, en driemaal omgedraaid.
Drie byhangzels hadt de Uitgang van de Maag,
die dik waren; zynde de Lugtblaas langs de
Ruggegraat uitgeftrekt.
Deeze Vifch is van ouds beroemd, als niet
minder onder de Zee - Viflèhen uitmuntende,
dan de Forellen ónder die der Rivieren. Hië-
ronyMus ontleent daar van ’een fraaije Zinfpee*
ling, in zyn Brief aan L uciniüs ( f ). De Zee*
Ëraafems waren, om die reden, aanVenustoe-
gewyd; doch Martïalis merkt aan, dat bet
veel verfchilde, waar en hoe zy gevoed werden
( I ) . Die van Ephefe en Tarente hadden
zeer veel agting , vooral met Schulpviflchen
gemeftj zynde. Rondeletius z e g t , dat die
der*
w*T
%ma
'gm
IÉ
m
m
Ji|8]
m
(*) Doktor Raster geeft de Afbeelding tan ten Schufy
van den Goud-Braafem, in tegelmaatighèid en fraaiheid uitmuntende
by de meeften. Nat, Uitfpanrt. Tab. XV. N. z.
( f ) Pifcator Hominum, millb rete Apoftolico, te quoque
quafi pulcherrimum AURATAM, inter innumera Piscium ge.
era, traxit ad tittus. Episï. XXVin.
( h Non omnis laudem pretiumque Aurata meretur,
Sed cui fcdus Cöncha Eucrina cibus. Epigr. Libr. XIII. 9».
1, deel. Vil. Stu k.