XXVI.
Hoofdstuk.
Ik fchroom niet den bynaam van JmHf te
geeven aan deeze Soort , die van de Iialiaanen
Donzellim & Zigurella wordt geheten. Men
noemt hem, te Venetie, Donzella, te Marfeil-
le Dovella, te Rome en Napels Mencbimdi Re,
op Creta A f de lies en op Rhodus Zillo. Zeer
bekend , moet derhalve deeze Vifch zyn in d»
Middellandfche Zee. T e Genua komc hy \ zo
men w il, wel het meefte voor. De Autheuren
noemen hem Julis> welke naam van ’t Griek-
. fche Woord Wajj afkomftig zal zyn ; en fom-
migen Julia.
Bet is de fierlykfte der Europeaanfche Vis-
fchen in Verfcheidenheid van Kleuren, zoL in-
NiEUS aanmerkt. De Engelfchen noemen hem
ook Regenboog.'Vifch ,om dat men ’er zig , op
zyne Rug, wederzyds een kan verbeelden te
zien. Meer - Junckerlein ? of Zee-Jonkertje ,
wordt hy in ’c Hoogduitfch geheten. De Man-
netjes vindt men het fraaifte getekend. Dee.
z e , naamelyk, zyn op de Rug donker groen:
van de noet, door de Oogen, naar ’t midden
van de Zyden, loopt een Perkje, ’t welk in ’t
beo-in, aan de hoeken der Kieuwen, Saffraangeel
is , vervolgens zwart met blaauw gezoomd:
van ’c midden der Zyden naar de Staart weder-
zyds een getande Streep, die Oranjekleur is.
Voorts is de Rugvin, boven aan, tuffchen de
drie voorde Straalen, met een hoog roode, en
bovendien * tuffchen de tweede en derde Straal ,
met een zwarte Vlak getekend.
R o n »
R o n d e l e t i u s merkt aan , dat dit Vifcbje
naauwlyks de langte van een Vinger heeft. De
Heer G r o n o v i o s hadt ’er een uit de Middellandfche
Ze e , dat hem door den Heer Nose-
man vereerd was, befchreeven; zynde zwart-
agtig van Kleur met de getande Streep op Zyde
wit. Dit wordt thans tot deeze Soort betrokken
(* ) > daar ket cëter in fraaiheid van kleuren
oneindig van verfchilt: doch men moet aanmerken,
dat in de fierlykfte getekende Viffchen
de Kleuren vergankdyft zyn: zo dat die fom-
tyds niet na de dood, zelfs nietindeMoutwyn
o f Suikerwater, ftand houden.
De Jidis der Ouden werdt gezegd den Bek
vol Venyn te hebben , en daarom de Duikelaars
en Viffthers happig te vervolgen , om hun Bloed
te zuigen. R o k d e l e t i ü s verhaalt, dat hy, te
Antipolis het Lighaam in de Zee baadende , veel
werks had, om deeze Vifcbjes van zyn Beenen
te houden, gaande zelfs aan de Hiel zitten.
Salvxanus , niettemin , getuigt, dat menze
voor de Kranken in Sop kookte, en voorde
gezonden in de Pan deedt bakken o f braaden.
Van anderen werden zy ook geteld onder de
eelften der Klip viffchen.
^ j Lipvifcb met de Staart onverdeeld, de
Zydfireep krom, de Vinnen ros, de Dekzels
Deeze
(■ *) 2 'óophyl. Cren. N. z+i. pag. 71»
( i s ) Labms Cauda Ibtegrè , lined laterali carva ,
fufis, Operculis coccineis. Maf. l1,
ï/ b i B . VII.Stuk. U d 3
rinnis
IV .
Ar DEEL.
XXVI.
H o o i D-
STUK.
XV.
Paroticus.
Bag- Oor.