XIII.
H oofd.
stuk.
V.
Barbatus.
Steenbolk.
>f. L1X.
* v i.
zelven, zegt W i t loughby: doch is malfch en
broofch, gelyk de Wyting.
L injnueus fchryft aan deeze Soort, in de Rug.
vinnen 1 3 , 23, 18, in de Borftvinnen 1 1 , iq
de Buikvinnen <5, in de Aarsvionen, 3 1 , 18,
in de Staartvin 17 Straalen toe. W illoughby
hqdt in de Rugvinnen, waar van de middelde
langft was, 12 , 23, 20, in de Borftvinnen ontrent
‘1 6 , in de Buikvinnen 7 o f 8 , in de Aars-
vinnen 2 7 , 21 Straalen gevonden ; zynde de
eerfte Straal der Buikvinnen Borftelig in de lang.
te uitgeftrekt. De Staart, zegt h y , is geenszins
gevorkt, en de Navel, maar eenderde deel
der langte , van de tip der Snoet afftandig.
Deeze fchynt weinig yan de volgende te ver-
fchillen,
f j ) Kabeljaainv die drie Rugvinnen heeft, met
zeven flippen aan de Onderkaak, wederzyds.
, Beter fchynt deeze benaaming thans aan den
Heer L innajus voprgekomen te zyn ,dan die van
Kabeljdauw met drie Rugge-Vinnen , den Bek gebaard
, het L y f driemaal zo lang als breed; de eer-
fle Aarsvin van dertig Beentjes gelyk Arteüi
den-
O ) Gadus tóptefygius 'cirratus , Maxillainferiore pan Ais
uumjque fïptera. ^ Syji. Mat. X. Gadus Dorfo t r i p t e ^ ,
Ore cirrata, longitudine ad latitudinem tripla , ■ pinna Ani'
prnna Officuiorum triginta. Art. Gen. 21. Syn. 37. Spcc. 6$.
Ihycis (feeundpm D, KcehIerum.J Ar t . 'Syn. m , -G«dus
Torsk. It. Weftgoth, 177. Gadus lined excavata pone Cappt
fl-Weftgoth. 178. Afeilqs mollis latus. Rat. p. yr. AfeUus
parM-Rs, CHARj,, ’ Qntm, fn , ‘ ' Jj > - ‘ ‘
denzelven tytelt. Zyn Ed. betrekt ’er toe den Iv
Phycis of Pbyfis der Ouden, dien R o n d e l e t iu s Afdeel.
als een zelfden Vifch met hunne Tinca marina, XIII.
of Zee-Baars, aangemerkt h e e ft, waar over ^°uk?"
S^lvianüs hem berispt.- Een van beiden wordt, steeMk.
door die van Rome, Fico o f Ficus, en door de
Franfchen Mole geheten. De Engelfchen noemen
hem, te Londen, a Whiting-Pout,<Routing
of Pout, en. elders a Gullack. ; onze Kat-
wykfche Viffchers geeven ’er den naam van
Steenbolk aan.
Deeze Vifch wordt, des Zomers, aan onze
Stranden ën aan de Engelfche Kuft gevangen.
Zyne breedte , ten opzigt van de langte , on-
derfcheidt hem genoegzaam van de Kabeljaauwen
en Schelviflchen. Men vindt hem zelden
langer dan een Vo et, 'en hy gelykt, door zyne
kleine Schubbetjes en Zilverkleurigheid, zeer
naar Wyting. Het voornaamfte, dat hem kenbaar
maakt, zyd de bruine Vlakken aan de
Borftvinnen, de zeven Stippen ter wederzyde
van de Onderkaak, benevens de zwartheid van
het uiterfte der Staart en Vinnen, Ook, heeft
hy. de gaaping van den Bek kleiner, en de voor-
fté Rugvin is driehoekig, uitloopende in een
langagtigen Hoorn,
’t Getal der Beentjes of Straalen, in de Vinnen
yan deeze Soort, wordt door den Heer
L in n jeo s vierderley opgegeven, waar van de
Telling van G ronovius in de Steenbolk nog
merkelyk verfchilt. Deeze heeft in de Rugvin
I. Deel. vil. stuk. N 5 ge