IV. »» men gewoonlyk met, of kort na de Voor-
Afoeël. ^ jaars Haringen, in de Vaften naamelyk, by
XIII. groote menigten onder ’t Land, en zy wor-
H oofd- ” “ _ . , .
stuk.. ï> den met Snoeren gevangen. Anderszins is
Le>:S. „ hunne regte Verblyfplaats op Stot eggen,
3, zynde een lange Zandbank, die zig nevens
„ het Land heen uitftrekc. Aldaar worden z y ,
,, te gelyk met de Queiten o f groote Heilbot*
,, ten, door onze Viflchers midden in de Zo*
,, mer opgezogt, die hun, wel twaalf tot vyf-
,, tien Mylen ver, naroeijen (*).”
, , De Vifch, die van de Engelfchen, naar ik
,, denk van wegen zyne langte, Ling geheten
,, wordt, (zegt R ay ,) zweemt naar den Zee-
,, Snoek door zyne Geflalte en Kleur, doch is
s, langer, en heeft de Schubben kleiner, vaft
„ aankleevende. Zyn Kop is platagtig even als
„ in de voorgaande: waar van hy verfchilt:
„ i. door grooter te zyn, en 2. langer naar
„ reden van de grootte : 3, door de Staart
„ geenszins gevorkt, maar rond te hebben:
4. door de veelheid van Straalen in de Rug.
s, vinnen:' 5. de Schubben, als ik gezegd heb,,
,, kleiner: 6. de Snaaien van het tweede paar
„ Vinnen uitfleckende , en de Vinnen zelf
„ kleiner: 7. de Onderkaak, die in de voorgaan-
,, de langer is, hier korter dan de Bovenkaak:
,, het Baardje aan de Onderkaak, ’t welk ind.e
„ andere ontbreekt: 9. de Bybangzels aan de
„ Rob,
(*) ^ a fu d . 3|fffc üötvJlojta. II. T h . bl. 247.
■ ft Rob, in deeze wel tot veertig geteld , in
n de andere geen: 10. het Vleefch veel fmaakelyker
en gezonder; wordende boven an- Hoofd-
” deren Zouten Vifch geëftimeerd (*). S™K*
Men vangt deezen Vifch, zo wel als de an* s
dere , die de Onderkaak langft heeft en onge.
baard is , by Penfance en elders aan de Kuft
van Groot.Brictannie. Onder de Kabeljaauw,
die op onze Markten komt, is nu en dan ook
Leng, welke niet alleen door zyne dunte en
langte onderfeheiden wordt, maar door flegts
twee Rugvinnen te hebben van den Kabeljaauw
verfchilt; gelyk ik zelf heb waargenomen.
Ook hadt de oude Heer Dr. G ronovius den
Leng mede geteld onder de Viflchen van Nederland
( t ) : des het my verwondert, die Soort,
door den jongen Heer zyn Wel Ed. Zoon , in
de optelling der Dieren van ons Land (-101
niet aangetekend; ja zelfs niet befchreeven te
vinden, noch in zyn Ed. eerfte noch in het
laatft uitgegeven Werk over de Viflchen (§)•
O 3) Kabeljaauw die twee Rugvinnen beeft en xnr.
gebaard is , met de Kaaken even lang. ?mt-Aat,
(*) RAJ. Syn. Pifc. p. S6y 17%
(-j-j Uitgez. Verhand. I. D. bladz. i j 3,
( I ) AS. Helvet. Vol. IV, p. 160, zei.
(§) Maf. Ichthyolog. Leid. 1754. Zóoph. Grm. Fa<c. I.
ifcid. 1763. „
' (i j) Gadus dipterygius cirratus, Maxillis «qualibus. faun.
Suec. 29Z. Gadus Dorla dipteiygio, Ore cirrato, Maxillis x-
qualibus. Ar t . Gen. zz. Syn. 38. Silurus Cirro in Ment«
unico. ART..Spec. 107. Lota Gallorum. JohnsT. Tab. Z9- £
I. DEEL. VII. STUK. O 5 1°.