IV . gevonden, die , met een Vergrootglas ter
A fdeel, naauwkeurigfte befchouwd , de Geftalte had.
in. den van de Aaien. Even ’t zelfde was reeds
• stUK. door andere Onderzoekers der Natuur opge-
Paaiing. merkt, gelyk de Heer d e G e e r ten deezenop-
zigte aantekent: die met jregt beweert, dat de
Darm, waar van F a h l b e r g fpreekt, de L y f.
moeder zy geweeft (* ).
De Heer L in n jEus fchynt hier uit vaft te
ftellen , dat de Voortteeling der Aaien in de
Hondsdagen gefchiede, ’t Komt ’er alleen op
aan, of ’er onder de Aaien ook Mannetjes en
Wyfjes zyn , dan o f men dezelven tweeflag-
tig kan aanmerken, gelyk de Wormen en Slakken.
L e e u w e n h o e k hadt, in alle de Aaien,
die hy opende, een Lyfmoeder gevonden, 't
welk zulks eenigermaate twyfelagtig maakt.
Indien men egter, in Languedok, de Mannetjes
Aaien, door den naam van Margaignon , van
de Wyfjes onderfcheidt, fchynt dit ftuk on-
betwiftelyk. R e d i verzekerde , dat de Aaien
jaarlyks, in de Maand Auguftus, uit de Rivier
Arno naar de Zee zwommen , tot de Voortteeling
; van waar de Jongen wederom, in ’t
Voorjaar , de Rivier op komen zouden , tot
aan Pifa.
Zonderling is ’t , dat wy tot nog toe zo weinig
(*) De Heer Gronovius merkt (Zoophyl. Gron. Fa fc.
X. Leid. 1753. p. +0.) aan , hoe deeze Waarneemer beveiligt,
dat de Lyfmoeder der Aaien in de Darmbuis geplaatjl
z y : ’t welk nader onderzoek verdient.
nig zekerheid hebben aangaande de gemeemfte jv.
Dieren. Ondertuiïchen worden , door deeze Afdeel;
Waarneemingen , de Vertellingen van fomrni- „
gen, die de twyfelagdge of onbepaalde Voort. STUK.
teeling * der Ouden begunftigen,. geheel om- Paaiing..
ver geftooten. Zodanig is het Berigt van *
Schwenkfeld, in zyne Befchryving der Vis-
fchen van Silezie , die ons verhaalt , dat de
Bleyen van zyn Land, behalve jonge Vifchjes,
ook Aaltjes baaren; ’t welk anderen aangaande
de Lampreijen of Prikken, de Elft o f
Haring, en zelfs van de Baarfen , verzekeren,
W y zullen ook de Aaltjes, welken M y l iu s
leert voortbrengen, door in de Maand Mey
Gras-Zooden in een Vyver aan de Zonnefchyn
bloot te ftellen, niet dan voor Wormen houden
: zo wel als de Aaltjes in de Azyn, in Styf-
z e l, verzengde Tarw en anderen, welken men
door ’t Mikroskoop ontdekt heeft, ook jong- *
werpende f te zyn. Zonderling is ’t , dat fom-1 PGvipar*
migen derzelven in geftalte zeer naar Aaien ge«
lyken; zelfs een Kop en. Bek fchynen te hebben,
en allen met Jongen te zyn voorzien (*).
De Geftalte, van doezen zo bekenden Vifch, Geftalte.
verdient, zo Ray aanmerkt, geene befchryving.
De Heer Baster merkt aan , dat de
Paaiing weezentlyk Schubben heeft, en dat derhalve
de Jooden hem, ten onregte, onder de
Vis-
(*) Zie Bakers Nuttig gebruik van ‘t Miskroskoop. Am.
fterd. Anno. 1736. bladz. 234, 237.
X. Deel. VII. Stuk. G 3