L
H oofdstuk.
Mismaakte
Viflchen.
heeft reeds aangemerkt, dat de Wyfjes der
Viflchen haar Kuit niet fchieten dan na de Paa-
ring , welke, zegt h y , Loogenblikkelyk ge-
fchiedt (*).
De Heer Pontoppidans merkt insgelyks
aan, dat, wanneer de Kuiters, onder de Salmen,
vaardig zyn om Kuit te fchieten, de Hommers
daar by komen, en hunne Hom daar over laa-
ten loopen; terwyl zy beiden zig zeer krom
buigen, ’c welk het Zaad uitperft. De meefte
Soorten van Viflchen, zegt h y , die van Kuit
voortteelen, komen jaarlyks hier onder ’t Land;
waarfchynlyk tot geen ander einde, dan om,
in de ftille Inhammen van de Z e e , met veiligheid
voort te teelen. De Ondervinding, naa-
melyk leert, dat zy vol en dik derwaards komen
, doch dun en ontledigd weer vertrekken:
ja , *t is aanmerkelyk, dat z y , tegen den Te-
rugtogt, eenige kleine Steenen inflokken, die
men in de Rob vindt, als tot ballaft in plaats
van het gefchooten Zaad. Als dq Viflchers
zulke Steentjes vinden in de Buik der Viflchen,
zo oordeelen z y , dat dezelven zig tot hun vertrek
gereed maaken, en volgenze derhalve,
met hunne Netten, eenige Mylen verder, en
op de groote Zandbanken naa ( f ) .
De mismaaktheid, die«men in veele andere
Die-
(*) Oeuvres Anatomiques. Tom. II. pag. 550.
( f ) fllaturï. bon ^otfopgen. II. Th,
bl. I9J. Aantek. i .
Dieren vindt, gelyk dat zy twee Koppen of IV>
twee Staarten hebben, en wat men al meer aan A fdeel.
de kragt der Inbeeldinge in de Vrouwelyke Sexe I.
toe mag fqhryven; heeft zeer zeldzaam in de
Viflchen plaats. Daar zyn 'e r , evenwel, tegen
gewoonte gevlakt , of met fcheeve Staarten,
en dan zegt men , dat de Vifch gefchrikt heeft.
Het gemeene Spreekwoord, zo gezond als een
Vifch, fchynt toegepaifc te kunnen worden op
de gefteldheid der Ingewanden, welke naauw-
lyks ooit, in levendige Viflchen, feilt. Men
vindt egter de Lever wel met Wormen bezet,
en fommigen zyn met den Lintworm zeer geplaagd.
Men ontmoet ’er ook, die oogfchyn-
lyk kwynen, ’t gene my van een ervaren Vifch-
vrouw verzekerd is plaats te hebben in die Ka-
beljaauwen, daar zo wel Hom als Kuit in is ,
van Dr. Baster waargenomen en afgebeeld ( * /
L eeuwenhoek, wien iets dergelyks voorgekomen
is, (getuigt deeze Heer,) was van gedagten,
dat die Kabeljaauwen het eene Jaar Hom het
andere Kuit fchieten; alzo zy het beide, zo hy
oordeelde, niet op één tyd kunnen doen ( f ) .
De magerheid, ondertuflehen, fchynt wel het
tegendeel aan te duiden.
Deeze laatfte Autheur was van verbeelding, Langlet
dat de Viflcheü nooit van Ouderdom fterven. vendheid‘
Zy zyn, inderdaad, veele Toevallen onderhevig
in
(*) Natuurh.. Uitfpannïngen. I. DEEL. bladz, 157,
(•(*) Zendbrieven. II. Vervolg, bladz. 257,
VII. Stuk, B J
\