Afdeel*
XXvr. XXVI. H O O F D S T U K .
Hoofd-
STt:’K> Befchryving van ’t Geflagt der L ipvisschen,
onder welken de Lever-Braafem, en zulken
die, wegens hunne Kleur, Paauw, Lyfter of
Merel, Jonker - Vifch, Bag- Oor, en, wegens
de Gefialte, Varkens - Snoet, Zeiffen - Vin of
Gaffelftaart, genoemd worden.
Naam. A an Viffchen , die , van wegen de
A dikte hunner Lippen, Labri heeten, geeft
men te regt, in ’t Nederduitfch, den naamvan
L ipvisschen. De Heer L inn^üs egter, merkt
aan, dat dezelven niet gemakkelyk van de
Zee - Braafems, in welken de Tanden ook met
Lippen zyn gedekt, te onderfcheiden zyn. Z y
hebben, zegt zyn Ed., de Tanden fcherp, het
Kieuwenvlies met zes Straalen, de Dekzelen
gefchubd. Dit laatfte moet een Fout zyn , zo
de Heer Gronovius aantekent, die den La-
brus toefchryft effene, ongefchubde, Kieuwen-
dekzels; zynde de voorfte Beentjes, van de
Rug-, Buik- en Aars - Vinnen, gedoomd; doch
dit Kenmerk hebben zy met de Spari gemeen.
LiNNiEüs zegt, dat de agterfte Straalen van de
Rugvin een Draadswys’ byhangzel hebben.
Kenmerk«». A rtedi 'is zeer omftandig in de Kenmerken
van den Labrus , dien h y , te regt, in de Rang
der Stekelvinnen plaatft. Het Kieuwen - Vlies
heeft zes Beentjes, zegt h y , die dun en breed
zyn
zvn* doch in kleine Viffchen telt men’er maar IV.
vyf. In de Kaaken ftaan groote Tanden, en
bovendien hebben zy dikke harde Beenderen, j-joofd.
met kleine Tandjes voorzien, in de Keel; één stuk.
onder, twee boven. Het Gehemelte, zo wel
als de T on g ,.is glad: de Lippen dik en Vlee-
z ig , bedekkende de Tanden. Het Vlies van
de Rugvin heeft, in ’t voorfte gedeelte, dubbele
Beentjes uit éénen Wortel voortkomende;
te weeten fcherpe eD flappe. De Schubben
zyn groot, zagt en effen. De Kleur is vee.
lerley, bont en fierlyk: de Staart doorgaans onverdeeld.
Aan het Portier van de Maag worden
geen byhangzels gevonden.
G r o n o v i u s telt maar ze s, A r t e d i twaalf, s o o r te n ,
en L ï n n j e u s veertig Soorten in dit Geflagt,
waar van de elf eerften een gevorkte Staart
hebben: als volgt.
( I ) Lipvifcb met dwarfe byhangzels aan de Zy-
den van de Staart.
Onder deeze Kenmerken komt een Vifch
voor, dien men oudtyds Scarus^ in t Grieklch
Sxag©-* noemde, en, ten tyde van T i e e r i u s
C l a u d i u s , te Rome, voor eene Lekkerny
hieldt, ja het Brein van Jupiter heette. Men
heeft dien naam van zyn Springen; in de Rytyd
( II ) Labrus appendicibus mnsverfis ad Caudas latera, j ,
Syft. Nat. X. Labrus qui Scarus Auftorum. ART. Syn. s+’
N . + . Scarus. J o n s t . T a b . X I I I .
I.DEM.. V I I . STUK, C c 4
fy-SSf,
Mm
8
Imm
m
si ss
m
s.-1**353;'
mMm
S i Hl
i j
|ÉÉ
m
mf
e l
§lfl
Él