IV.
A fdeel,
XX.
HOOFDSTUK.
VI.
Gobio.
Govie.
zyn, aan de kanten van een wyde Groef of
> uitholling, tuflchen de Oogen. De Kleur is
rosagtig bruin, en vuilwit gemarmerd, inzonderheid
op de Rug en Vinnen, uitgenomen aan
den Buik , die geheel wit is. Men vindt het in
de Noord- en Ooftzee, en het wordt van. den
Gemeenen Man gegeten.
(6 ) Knorhaan, die glad van L y f i s , met twee
Doornen op den Kop.
Dit is de Cottus der Ouden, dien men ook
wel Capitatus o f dik-Kop, en Gobio fluviatilis
Capitatus, dat is dik-Koppige Rivier-Govie , genoemd
vindt. De Italiaanen geeven ’er , om
die zelfde reden ,den naam van Capo grojjo aan,
en de Engelfchen dien van Bullhead of Stieren-
Kop ; anders ook van Millers-Tbumb of Molenaars
Duim: de Sweeden dien van Sten-Jimpa
o f Stenlake. Die laatfte naam is, buiten twyfel,
van de Levenswyze afkomftig: want dit Vifch-
je verfchuilt zig doorgaans onder Steenen, op
den Grond van Beekjes en Rivieren, maakende
aldaar zyn Netl en broedende zyn Eijeren,
zegt L in n jEüs. . Anderen getuigen , dat het
Wyfje onmaatig zwelle door de Kuit, welke,
op de Borft Klootswyze vergaderd , zig als
twee
(«0 Cottus lzvis, Capite fpinis duabus. Syfi. Nat. X.
Cottus alepidotus glaber , Capite diacantho. ART. Gen. 48.
Syn. J6. Spec. 82. Faun. Suec. 279. Uranolcopus Capite
utrinque monacantho. Gron. Muf. II. N. 14«. Gobio
fluviatilis capitatus. Wil l . p. 137. T*b. H. 3. fig. 3'.
tvPee Prammetjes vertoont, beflooten zynde in
een zeer zwart Vlies. Het heeft de langte van
vier of vyf Duim, zelden van een half Voet.
T e Fahlun vondt men ’er een van twee Duim
lang, genaamd Slagg - Simpa, dat naauwlyks
van deeze Soort fchynt te verfchillen, wier al-
gemeene Woonplaats is in de Rivieren van Europa.
De Heer G ronovids waarfchouwt thans, dat
men deezen Knorhaan niet verwarren moet
met zyne derde [eerfte] Soort van Sterreky-
ker, naar welken hy in gedaante zeer gelykt,
en waar toe dezelve, te vooren, door zyn Wel
Ed. was gebragt geweeft; Het Vifchje , dat
door hem thans, uit den Donau afkomitig, als
deeze Soort voorgefteld wordt (*) voert by
K l e in den naam van Percis, die groot van
Kop is , glad en Kort van L y f , met den K op,
in de Jongen, grooter naar evenredigheid
van het Lighaam ; de Onderkaak langer en
Afcbgraauwagtig; de Rugvin en egaale Staartvin
met verfcheide bruine Stippen getekend: de
de Oogkring wit, in een breede zwarte cirkel:
’t getal der Vinnen zes. Andere Soorten,
van dit Geflagt, hadt deeze Heer Coryjlion ge-
tyteld.
(*) Cottus alepidotus; Capite plagio-plateo, lato, obtufó
utrimque monacantho. Zoijph: Gron. Fafc. I. p. 79. N.
270. .
IV;
A fdeel.
XX.
Hoofd-'
stuk.
m
ï. DEEL. VII. STUK, XXI.