V A N
IV.
Afdeel,
V.
Hoofdstuk.
het de Mucu der Brafiliaanen zy 3. dien Ray
oordeelt een weinig van den Z e e .A a l van
Nieüwhoff, dat is van den Beef-Aal, te ver-
fchillen. De naam van Gymnogafier, van Browne
ontleend, welken Gronovius thans nog gebruikt,
fchynt op deezen zo wel toepalfelyk
wegens de ongevindheid van zyn Buik, als die
van Gymnotus op den voorgaanden.
Eenige Verfcheidenheden heeft Klein opgegeven
van deezen' Vifch, De eerde noemt
hy Encbelyopus, met een uitgeftrekten Slangen-
Kop, het uicerde van de Bovenkaak als in de
Rhinoceros haakig : twintig o f een-en-twintig
zeer Icherpe Tanden; de Oogen groot en rond:
maar drie Vinnen hebbende. De tweede noemt
h y : Encbelyopus die geheel bruin i s , met den
Bek langagtig , veeltyds gaapende met zeer
fcherpe landen. De derde wordt van hem
enkel Encbelyopus o f Aal-Vifch geheten. Voorts
heeft hy nog een Conger o f Zee-Aal, met zwarte
Oogen in witte kringen, die door den Heer
G ronovius ook tot deeze Soort betrokken
wordt (* ): doch, aangezien dezelve zo wel een
Buik- als Rugvin heeft, die tot aan ’t end van
de .Staart uitloopen, kan ik niet zien, met wat
regt-zulks gefchiede. In ’t Werk van Seba
wordt onze Scherp- en Dunjlaart afgebeeld
onder den naam van Enchelyopus, die geheel
als Zilver is , met den Bek als een Slang, den
Buik
(*) Zoóphyl, Gron. Fafc, I, p, 135. N, +ï i .
Buik bloot, do Staavt gepunt on zonder Vin- J V - ^
nen (*)• . , V.
G ronovius, die deezen Vifch te vooren, by ^00FD.
de Aaien en dergelyken, onder de Weekvmnen stuk.
geplaatft hadt, brengt hem thans,als den^aller-
laatden van zyn Kabinet, onder de^ Kieuw-
Viffchen ’t huis, waar aan de v/aare Buikvinnen
geheel ontbreeken. Zyn Ed. befchryft de Ge-
ftalte van het Voorwerp, dat hy op de Veiling
van Se b a gekogt hadt, zeer omdandig. t Zelv
„ o__o__- ik denk twee Voeten en drie
Duimen lang; anderhalf Duim, op 'c hoogde,
dik en maar een half Duim breed; van kleur
glinderend Zilveragtig, doch, daar de Opperhuid
een weinig afgaat, bruin. Ik zou naad
vermoeden, of dit ook kleine Schubbetjes zullen
z y n , hoewel men den Vifch ongefebubd
noemt: mooglyk is het niet onderzogt op die
wy ze , gelyk Dr. Baster ons de Schubben der
Aaien leert vinden. In de Bordvinnen zyn i l
Beentjes, in de Rugvin 138 door hem geteld,
L innjeus vondt in een Scherpdaart van ’t Koning-
lyk Sweedfche Kabinet, 12 Beentjes in de Bordvinnen
en 124 in de Rugvin : daar Artedi ip de-
zelve 100 Beentjes, en onder aan den Buik meer
dan honderd,die egter geene Aarsvin maakten,
waargenomen hadt. Deeze laatden waren pnk-
(*) SEBA Thes. ijl. p- 102. N. I. Tab. XXXIII. f- *.
-Enchelyopus totus Argenteus, rictu ferpentino, Vcutic nu o,
Cauda acuminata, apenai.
I.DEEL. VULSTUK»