IV. Afdeel.
XXIV.
H oofdstuk.
xiix.
Striatus.
Geftreeptc*
te van vier en de breedte van over de drie Duimen.
Het gene, welk de Heer Gronoviüs
befchryft, was hem vereerd door den Heer Jan
Nöortberce.
(13) Klipvifch met twaalf Rugdoornen, bet
Lyf geftreept, de Snoet uitfieekende en de
Staart onverdeeld.
Te verwonderen is ’t, dat deeze van Arte-
di grootfcbubbig: van Gronoviüs kleinfchnbbig
getyteld wordt. Dat dit by den laatften geen
Drukfeil zy, blykt uit de befchryving, welke
zyn Ed. daar van geeft, zeggende dat het Lyf,
de Kop, de Kieuwendekzels en de Wortels der
Vinnen, gedekt zyn met kleinet aan elkander
raakende, Schubben. Artedi verzekert, dat
de Schubben in deeze zyn als in de voorgaande
Soort, die, in ’t byzonder, den bynaam draagt
van Grootfcbubbige. ,, Ook komen zy my in de
Afbeelding, welke ’er van in ’t Werk van Seba
wordt gevonden (*) , immer zo groot voor,
en aldaar zegt men, dat de Schubben groot en
ruig
(13) Chaerodon fpinis Pinnae'Dorfalis duodeclm, Corpöre
fltiato , Roftro prominente, Cauda integra. Syfl. Nat. X.
Chaetodon flavefcens , Fafciis quinque fufcis. Muf. Ad. Fr.
tl p. 62.T1. 33- 7- Chactodón macrolepidoms, liheis utrinquè
tribus nigris latis, linei quartS in Cauda. ART. Spec.ps- La-
brus Roftro reflexo, Fafciis lateralibus fufcis. Amcen. Ac ad. I.
p. 313. Chaetodon Roftro, longo Oflèo, microlepidotus, albo.
flavefcens lineis transverfalibus qüatuor brunneis. Gr o n »
Muf. I. KT.’ iio ; “
fuig zyn. De Heer Klein noemt het Vifchje iy .
*t welk hier toe betrokken wordt, Rhombites, Afdeel.
die Tandeloos is, met den uitgeftrekten Kop XXIV-
. 1 , , , . Hoofd- door een breede kromme riem verdeeld ; de Stuk.
Schubben vierkant en Zwavelkieur; op de Zyden
met twee breede, kromme, Kaftanje-bruine
bandeerzelen: tien regte Doornen, die dé
Rugvin in ’t voorfte gedeelte doorboóren; de
Staart aan ’t end gefnazeld. Men ftelt bedenkelyk,
of het ook de Jaguacaquare van BralH
z y , daar Marcgraaf van fpreekt; of liever de
lkan Batoe Bariskat en geftreepte Klipvifch,
van ValentyN (*).
Nog meer tegenftrydigheden doen zig omtrent
deeze Soort van Klipvifch op. Die van
Gronoviüs en Arte di hadüen op ieder Zy-
de vier bruine Banden ; terwyl ’er die van
’t Koninglyk Sweedfch Kabinet vyf heeft,
en die , welke in ’t Vorftelyk Kabinet der
Akademie van Upfal gevonden wordt , maar
drie♦ In de befchryving van deeze laatfte, zegt
men niet alleen dat de .Schubben grootagtig
zyn, maar verzekert, dat de Tanden van dit
Vifchje naar een Borftelig Penfeel gelyken; daar
Klein het zyne Tandeloos noemt. Ook verhaalt
de Heer Gronoviüs, dat het, aan ’t end
van de Rugvin , een taamelyk groote rónde
Pekzwarte Vlak heeft; waar van ik, in die
befchryving, geen gewag gemaakt vind; Het
zyne
(* ) Ind. Vtt. & Nov. Vol. III. p. 4*7, N, 2 6 6 . £g.
266.
1. Deel. VII. Stuk,