II.
H oofdstuk.
Verdeeling
van Ra y.
Klaffe van Zee-Monfters o f Walviffchen : die
door de Kieuwen Ademen verdeelde hy in de
zulken, welke groote Eijeren hebben, zynde
Kraakbeenig, en die kleine Eijeren hebben of
Kuit fchieten, gelyk alle de overigen. Anderen
, zegt h y , verdeelen dezelven in Kraakbee-
nige en Beenige of Graaf Viffchen; maar van
de Kraakbeenige komen fommigen met de Beenige
, in ’t ftuk van Voortteeling , overeen;
gelyk de Steur en dergelyken. W y hebben
derhalve, liever , de Kieuw-Viffchen in Jong-
werpende en Kuitfchietende onderfcheiden. Evenwel
is deeze Verdeeling, zo hy erkent, niet
volmaakt ; dewyl eenige weinigen onder de
Graatviffchen ook leevende Jongen vóórtbrengen,
De Graatviffchen, die eigentlyk het Onderwerp
zyn van onze Afdeeling, worden eerfte-
ly k , door deezen Autheur, onderfcheiden in
Plat- en Rondvijfcben. De laatften verdeelt hy
ten opzigt van ’t getal der Vinnen. Dus zyn
’er die geen of maar één Paar Vinnen hebben;
langwerpig gelyk de Lampreijen of Prikken,
welken hy hier toe ook betrekr, en het ge-
heele Geflagt der Aaien en Paalingen : of met
een rond L y f , gelyk de Egelvifch: anderen,
die twee paar Vinnen onder aan ’t L y f hebben,
worden gefmaldeéld in zodanigen, die drie Vinnen
hebben op de Rag, gelyk de Kabeljaauw
en Schelvifch; die twee Vinnen op de Rug hebben,
ben, gelyk de Forellen, Baars en veele anderen;
en eindelyk, die maar ééne Rug Vin heb-
ben. Deeze laatften worden, wederom, onderfcheiden
naar de gefteldheid van de gemelde
Vin , die of geheel met Kraakbeenige en buig-
zaame Beentjes is gedraald, o f de voorjlen flyf
en Graatig , de agterften Kraakbeenig heeft.
Eenigen van de eerde Soort hebben die Vin
lang, en byoa over degeheele Rug uitgedrekt,
anderen kort. Zy is , in deeze laaiden , of omtrent
het middelpunt der zwaarte geplaatd ,
gelyk in de Haringen, Karpers en veele anderen;
of agter op de Rug , gelyk in de Snoeken,
enz. Van de laatde Soort, die de voorde
Straalen van de Rugvin d y f en Graatig hebben ,
vindt men veelerley Zee- en Rivier-Viffchen.
Ook zyn ’er eenige WediDdifche, in welken
de geheele Rugvin alle de Beentjes dekelig, o f
d y f en fpits, heeft (*).
Het blykt derhalve, dat de Natuurbefchry-
vers van deeze Eeuw, door dien Engellchman,
op de koers gebragt zyn in hunne geregelde Sa*
mendelzels. De affcheiding der Walvifch-aar-
tige van de overige Viffchen, welke aan L in-
N-ffiüS
Ik kan niet anders zien , of Artedi fielt deeze Verdeeling
op rekening van WiLLOUGHBY, alwaar men ’er iets
van vindt (in Cap. XI. Libr. I . | : doch de twee eerfte Boeken
van dat Werk zyn ’er door RAY bygevoegd , gelyk
de Tytel meldt ; zo dat men die Verdeeling aan de Uitvinding
van Ray moet toefchryven. Zie zyne Synopfis Method-
Pifcium. OÊtavo. pag.
I, Deel. VII. Stuk. E