I.
Hoofdstuk.
De Reuk.
hoor in dezelven op dergelylc een wyze ge*
fchiede, als plaats heeft in de mededeeling vap
’t Geluid van harde Lighaapien, door drilling,
en onmiddelyke aanraaking , zonder tuflchen-
komfte van de L u g t; ’t welk omtrent op ’ c gefielde
van L innjeus uitkomt ( * ) . „ Want ( zegt
„ zyn Wel Ed.) de. gefchubde Viflchen heb-
„ ben geen Gehoorweg; de drilling van het
j, Water kan derhalve niet anders dan aan hun
, , nen harden. Kop medegedeeld worden, bin-
»» nen welken het Werktuig van ’t Gehoor
» rondom beflooten is in een Beenige Kas, op-
» gevuld met Lilagtige Stoffe, bevattende één
» o f meer, los leggende Beentjes.” Dé Heer
LE C a t hadt den Kop der Viflchen Diet vatbaar
gefield voor drilling. De Heer C amper fielt
het tegendeel waarfchynlyk, en houdt de Ope-
ningen, die anderen in fommige Viflchen meenen
gevonden te hebben, voor den uitgang van
Slymbuizen ( f) . #
Minder Gefcbil is ’er over de Reuk der Vis-
fchen, die P l in iü s in dezelven tragtte te
bewyzen , dewyl zy den Stank der Sekreeten
fchuuwen. Men plagtze van ouds, ook reeds,
door een welriekende Geur aan te lokken, om.
ze te vangen. Meed alle Viflchen hebben daar
toe, aan ’ t end van de Snoet, twee zeer kenne
(*) Zie blaclz. 4.6 . hier voor, Aantek- *.
(f ) Verh. der HolL Maatfch. als boven, bladz. 116.
nelyke Gaten. Hoe dat de Reukzenuwen in de ,y
langte loopen, en aan ’t end als kleine platte A fdeel.
knobbeltjes maakenheeft Collins in de Kop- , 1-
pen van een jongen Kabeljaauw en Karper "
zeer klaar vertoond (*) : doch de Afbeelding
, welke hy vooraf van het Werktuig
van de Reuk in de Rochen g e e ft, aantconen-
d e, hoe regelmaatig de. Takjes deezer Zenuwen
over den hollen bodem van het Neusgat,
die zwart is , zig verfpreiden ; gaat alles te
boven ( f ) ,
De Gezigtzenuwen geeft deeze Authcur ook # Gezigt.
iflt veel e Viflchen op , en toont aan, dat in de
Platviflchen, gelyk Schol, Bot, Tong, de een
langer zy dan de andere. Zy komen af van zekere
Uitpuilingen of Verhevenheden der Herlè-
nen, die men als de Beddingen * in de Menfch * ThaUmi
kan aanmerken. Ook kruifen zy elkander niet, optiïlïTm
maar de regter loopt naar deregter, de flinker
naar de flinker zyde: ja zelfs zynze in veeien
geenszins met elkander vereenigd, komende ieder
Zenuw aan een zyde uit het verlangde Merg
voort. In de Platviflchen fchynen zy een weinig
vereenigd te zyn, gelyk de Heer Camper.
dit ook in de Kabeljaauw vondt. De Oogen
der Viflchen worden, bovendien , bedeeld met
de
(*) Anatomy. ut fiipKt. Tab. LX UI , LXIV. in boden
F%. i.
(t) Ibidem. Tab: XXII. Fig. 2.
I. Deel. v il stuk. D 4