I.
H oofdstuk.
gemaakt en als tot Zwemmen gefchapen. Men
befpeurt, immers, dat die Schuiten en Sche-
pen fnelft zeilen kunnen, welker Hol gefatfoe-*
neerd is als een Vifch. Ten anderen zyn zy
voorzien met de noodige Werktuigen , Roer
en Riemen, die hun in ftaat Rellen, om tegen
een fterken Stroom op te zwemmen.
Veelen verbeelden zig, dat de Vinnen der
Viflchen de Riemen en de Staart het Roer zy ;
doch dit denkbeeld is valfch. De Borftvinnen ,
dié dan eigectlyk de Riemen zouden moeten
zyn , komen klaarblykelyk veel te kort en zwak
voor, om de Viflchen die fterke beweegingen
te doen maaken, welke in het voortfehieten
plaats hebben, Zy gebruiken * buiten twyfel»
daar toe de Staart, in welke ongelyk meer
kragt is. Dus zien wy, dat de Prikken en Aaien,
die naauwlyks Vinnen hebben; ja de Slangen,
die ’er geen hebben; evenwel fnel voortkomen
in het Water. W y zien ook de Viflchen, onder
’t Zwemmen, hunne Staart geduurig be-
weegen, inzonderheid de Staartvin, en de nood-
zaaklykheid daar van, tot het Zwemmen, neem ik
duidelyk waar in Vifchjes , wien ik de Staartvin
heb afgeknipt. Zulk een Vifchje maakt
met het ftompje zo veel te grooter beweeging
en zwemt zeer fober; terwyl een Vifchje, daar
ik de Borftvinnen heb afgefneeden, naauwlyks
minder fnel voortkomt; doch het waggelt, valt
overzyde en heeft geen beftuur. Dikwils ook
zie ik , dat een Vifchje, in ’c Water ftil ftaande
de, niettemin de Borftvinnen geduurig beweegt, iv .
gaande zelfs, ODder die beweeging, en als door A fdeel.
dezelve, agter uit. ^
Uit hoofde van dit alles fchroom ik niet, Stok.
met den vermaarden Borelli , te verzekeren; De staart u
dat de Staart, in de Viflchen , het Werktuig tuig van "t
van ’t Zwemmen zy. Men moet zig deeze Zwemmen‘
Schepzels voorftellen als een Schuic, die met
een lange fterke Riem, op ’t Agterfteven, gewrikt
wordt; terwyl een ander, met twee Hoosvaten,
by voorbeeld, in plaats van Riemen,
dezelve voort zou willen fcheppen. Niemand
zal twyfelen, wat meeft doen zou tot den voortgang.
Ook heeft Borelli aangetoond, dat de
Viflchen hun zwaarheids middelpunt niet, ge-
lyk de Vogelen, om laag, maar boven het middelpunt
van hunne figuur, en dus in de Rug
hebben. Derhalve zyn de Borftvinnen hun,
als Vleugels, noodig om zig op te heffen en
in poftuur te houden ; terwyl de Buikvinnen
hun als Pooten dienen om op te ruften en de
Aarsvinnen met de Rugvinnen tot hun beftuur,
zo L innjeus aanmerkt. Ik geloof, egter, dat
alle die Vinnen elkander, zo wel in ’t zwemmen,
als in ’t omdraaijen , en inzonderheid in zig
fchielyk tegen te houden in hunne vaart, tot
behulp ftrekken. In de Platviflchen, die dun
en breed van L y f , en aan den geheelen omtrek
van hetzelve gevind, ja als gevlerkt o f gevleugeld
zyn , gelyk de Rochen; hebbende de Staart
zeer dun; kan men klaar zien, dat de Vlerken
I. Deel. VIL Stuk, tot