r. H oofdstuk.
dan langs den Grond kruipen, gelyk de Platvis*
fchen (*).
De manier, egter, op welke dit Lugtblaasje
uitgefpannen wordt in een zelfde Lugt, kwam
deezen Italiaan eenigermaate duifter voor. W y
begrypen ligtelyk, zegt hy , dat de menigte
van zeer fterke Spieren, die den Buik der Vis-
fchen omringen, het Lugtblaasje, daar in vervat,
kunnen famenknypen; zo dat, door verdikking
van de Lugt, deszelfs Inhoud verkleind worde:
doch ik zie niet, op welk een wyze die Lugt
kan uitgezet worden, op dat het Lighaam van
den Vifch een grooter plaats beflaa; aangezien
de holligheid van hunnen Buik niet kan verwyd
worden door de fa mentrekking der Tuffchen-
ribbige Spieren, even als die van onze Borft.
Miffchien zal ’er iets dergelyks plaats hebben,
als met een Blaas, die, door Lugt gefpannen, fa-
mengeperft z y ,e n , zo dra mendedrukking vermindert
, zig uitzet. Dus kan men onderftellen,
dat het Lugtblaasje der Viffchen altoos eenigermaate
bekneld z y , en, door het verminderen
van de perfing, zig uitzette. Deeze uitzet*
(*) Men kan hier van zig, op een genoeglyke manier,
overtuigen , door kleine Vifchjes , in een Glas met Water
onder- de Lugtpomp te zetten. Als men dan de Lugt tor
zekeren trap verdunt, dryven zy boven, om dat het Blaasje,
uitzettende , hun ligter maakt; dan weder Lugt inlaatende,
zwemmen zy als vooren. Dit kan verfcheide maaien het;
haald worden , zonder dat zy fterven ; gelyk ik in jonge
Poftjes thans gewaar word.
zetting, nogthanSj fchynt niet genoegzaam te iv .
zyn om Viffchen, die uit zout in zoet Wa- A fdeel.
ter overgaan $ te doeu ryzens weshalve z y , als- u JjL..
dan, miffchien door de Vinnen zig opheffen, $ïuk.
om aan de Oppervlakte nieuwe Lugt te fchep*
pen (*).
Dat bekleedzel, *t welk dé Viffchen voor defa^ Schubi
aandoening van ’t Water befchut, en tevens
bekwaam maakt, om ’e r , onverhinderd, met
groote vlugheid door te ftryken, komt thans in
aanmerking. Ik meen hier dat wonderbaare
Samenftel van Schubben , die aan de Vis-
fchen van deeze Afdeeling, genaamd Graat-
Viffchen * , zodanig eigen z y n , dat men ze van * fijüi
M ; Spinoft
de Poëeten , niet onaartig, m navolging van
S a l v iAiN'us, het Gefcbubde Vee\ genoemd vindt.
Hier uit blykt tevens , dat de Verdeeling van
onzen Autheur op de redeö fleunt: want de
Schubben ontbreeken ’t eenemaal in die Schep-
zels, welken wy met hem, in de Eerfte Afdeeling,
onder de Zoogende Dieren geplaatff
hebben; de Walviffchen en dergelyken j naa*
inelyk, welker Huid Lederagtig is : en in dié
meeftendeels monftreufe Viffchen, de Rochen$
Haaijen, enz. ; wien van de Natuur , tot vergöe
J. Alph. BORELLI. De Motu Anivnal. Pars. I. Prop.
i n . Ik zie egter niet, dat de zwaarigheid daar door weggenomen
zy : want óm de veelheid van Lugt y met eén zelP
dé gcfteldheid van den Dampkring ^ in het Blaasje té vermeerderen
j fchynt een Werktuiglyke oplpanning plaats té
moeten hebben ; die 'er y volgens het gefielde van deezen
Wiskonftenaar, in de Viffchen ontbreekt.
I.DEEL, VIL STUK, C i