i.
Hoofdstuk.
46 Ë I C E NS 0 H A V P E N
en in eenigen is zy aan ’t end een weinig géi
ipleeten of gevorkt. Men vindtze van boven
glad in de Karpers en Kabeljaailwen 5 getand of
ruuw in de Haring, Salmen , Snoek en anderen.
In ’t grootfle deel der Viflehen kleeft z y , on-
beweeglyk, aan het onderfte gedeelte van den
Bek. Dit laatfte , en de Kraakbeenige zelfftan-
digheid in de meeften, fchynt haar minder bekwaam
te maaken tot een Werktuig van de
Smaak of Spraak in deeze Dieren, en voor-
naamelyk te doen dienen tot het zwelgen. In
de zulken, daar zy getand i s , kan zy> buiten
tw y fe l, helpen tot het inflokken van het
Aas 5 dewyl de Tandjes altoos inwaards gekeerd
liaan. Dat de gladde Tongen der Graat-
en Kraakbeen-Viflchen, ook met een flaauwe
aandoening van Smaak kunnen voorzien zyn *
heeft reeds Ra y erkend. |
Zo min als de Viflehen de Smaak ontbreekt,
*t welk uit hunne keuze van Voedzel blykbaar
is: zo min kan menze onderftellen van andere
Zintuigen ontbloot, of Hom en doof te zyn 5
gelyk LiNNAtus, op ’t voetfpoor van Artedi ^
heeft gedaan (* ). Het een en andere wordt,
metkragt, tegen gefproken door Kpein , die uit
het voorbeeld der Walviflchen, i welker geloey
o f brullen men meer dan een Myl ver kan hoeren,
(*) Aquei Ëlementi muti furdique Volucres'. Pifces hi muti
furdique TEtheris foij um nqn audiunt, Aijris licet tremorem
fentiant. Syjï. Nat. Ed. X. pag. 139, 240.
d e r V i s s c h e n . 47
ren, beweeren wil, dat zelfs de Stem niet aan J J V T
de Viflehen ontbreeke. Indien ’er iets zoda-
nigs in de gefchubde Viflehen plaats had, eg- j^oopd-
ter, dunkt my, zou daar van nader moeten bly- stuk.
ken. Hoe groote worden ’er niet op onze
Markten gefchraapt, gefneeden en gekapt, die
wel blyken geeven van Gevoel, doch niet het
minde teken van Geluid. Het zou nogthans kunnen
zyn, dat zy in ’t Water daar toe bekwaam-
heid hadden, hun daar buiten, even als het Ge-
zigt ontbreekende. Zelfs zyn ’er Viflehen bekend
, die een brommend o f fnorkend Geluid
maaken, en de Knorhanen hebben, zo men
wil, daar van den naam.
Aangaande het Gehoor der Viflehen z y n , 't Gehoor,
van ouds tot heden, zo veele Getuigeniflen en
Ondervindingen , dat men zig verwonderen
moet , hoe eenig Menfch hetzelve kan ontkennen
■ (*). Plinius bewyft het, om dat hy,
in de Vyvers van G esar, ieder Soort van Vis-
fchen, op het roepen van hunnen Naam, hadt
zien komen, en dat z y , in ’t algemeen, door
Handgeklap famen fchoolden om te Aazen (t)-
Severinus zegt, dat in de Lufthoven van den
Vorfi: van Ferrare, de Viflehen door het luijen
van een Bengel, om Eeten te krygen , werden
fa-
Gelyk ook de Franfche Schryver doet van een Thtfis,
welke door den Heer Klein wederlegd wordt , in Mantij.
Ichtkyol. de Soito &* Auditu Pifcium.
( t ) Hifi. Nat. Libr. X- Cap. 70,
I.DEEL. YII. STUK.