106 B ï SCÏ ÏR Y V I f f c
IV. ( 7 ) Aal die ongevind is, met een fcherpavtig
Afdeêl* fpitfe Snoet.
III.
^tük?” ^en Vifch uit de Middellandfche Ze e , die
vu. de geftalte van een Aal heeft, doch geheel
Blind-Aai. ongevind is ’ wordt door L innasus , onder den
naam van blinde Muraena o f Blind-Aal, hier ge-
plaatft. Onze Autheur, naamelyk, hadt ’er
geen Oogen in kunnen vinden; doch hy was
voorzien met verfcheide Openingen, gaatjes o f
doorboorde flippen: zeven aan ’t Agterhoofd,
ook zeven boven op den Kop in ’c midden en
van vooren nog vier paaren. De Neusgaten lagen
buisagtig onder de Snoet, en de Kaaken vondt
hy met fcherpe Tanden gewapend; de Navel
digter aan den Kop dan aan de Staart.
Dewyl onze Ridder aan deezen Blind-Aal,
die door den Heer Brander fchynt waargenomen
te zyn , Kieuwen-Openingen onder aan den
Hals toefchryft, zie ik n ie t, met wat reden
dezelve, door den Heer Gronoviüs , betrokken
worde tot zyn Vifchje uit de Rivieren van Zuid-
Amerika, ’t welk hy noemt Murama zonder Kieu-
wen-openingen: als waar in de Kieuwen zonder
een eenig gaatje o f opening tot Ademhaaling,
zo zyn Ed. aanmerkt, zy n , en waar van hy
z e g t ; het is inderdaad een middelflagtig Dier
tuflchen de Prik en Slangen, als gelykende ten
opzigt van de Vinnen Daar de eerfte, ten opzigt
van
(7) Muixna apterygia, Roftro acutiufculo. Syjl. Nat. X.