I.
Hoofdstuk.
Naamsre-'-'
den.
tigheid van den Menfch fchynt te hebben voort»
gebragt. Een Gëfchenk te dierbaarder , om
dat het ons geen zorg baart dezelven op te
voeden, en maar weinig moeite koft, hun te
vangen. Niettemin verftrekken de Wateren van
het geheele Aardryk, daar door, tot eeD onuitputbaar
Voorraadhuis of Magazyn , van Spyze
niet alleen, maar ook van andere Behoeften.
De benaaming van Viffchen is, oudtyds, tot
alle Dieren , die in ’t Water o f in de Zee lee-
ven , uitgeftrekt geweeft. Naderhand heeft
men denzelven bepaald tot alle Zwemmende
Waterdieren; doch Ray was reeds van oordeel,
dat men dien naam, om eigentlyk tefpreeken,
niet toepaffen moeit dan op de zodanigen, die
door Kieuwen' ademhaalen en maar ééne Holligheid
hebben in ’t Hart. Niettemin voegt hy,
om de gewoone Manier te volgen, de Walvis-
fchen en dergelyken, die Longen hebben, ook
onder de Viffchen; hoewel hy erkent, dat dezelven
, behalve de uitwendige gedaante , de
Hairlooze Huid en het Zwemmen, byna niets
gemeens met de Viffchen hebben , komende
voor ’t overige met de Viervoetige Dieren overeen.
Met regt heeft L innveds dan deeze betrokken
tot de Afdeeling der Zoogende Dieren.
Wat de Kraakbeenige Viffchen aanbelangt, dezelven
zyn daar door niet alleen , maar ook
door hunne ongefchubde Huid en zeldzaame
ja monftreufe gedaante, maar wel inzonderheid
om dat z y , in plaats van Kieuwen, een Soort vaa
D E R V l S S C H E N . 3
Lugtgaten uitwendig hebben, van L tnn^üs tot jv.
de Dieren van beiderley Leven of tweeflagtige, A fd e e l .
van de voorgaande Afdeeling, betrokken. Van
deeze beiden maakt de Heer Brisson ieder een STuk.
byzonder Klaffe , en G rgnovius betrektze ,
wederom, altemaal onder de Viffchen.
W y verdaan door Viffchen zodanige Water* Kenmerken,
dieren, die met vrye Kieuwen, uitwendig zigt-
baar, Ademhaalen; die Vinnen hebben en met
Schubben bekleed zyn ; doch met geen Lede-
* maaten, Armen of Pooten , geen uitwendige
Teeldeelen, Ooren noch Oogleden, voorzien.
Het Water, dat een Element is, waar buiten
z y , in ’t algemeen, niet, of niet lang, kunnen
leeven , maakt een ander Kenmerk uit.
Sommigen huisvelten in de Zee , anderen in
Meiren, doch veelen beminnen de Rivieren,
en komen daar hunne Kuit fchieten, gelyk de
Salmen; anderen gaan, ten dien einde, uit zoet
Water naar Zee, gelyk de Aaien. Sommigen
onthouden zig by de Oppervlakte, anderen laag
by den Grond; eenigen zwemmen Schoolswy-
z e , anderen op zig zelf.
Onbefchryflyk groot is de menigte van Vifch woonplaats,
in het Noordelyk gedeelte van den Oceaan.
Men rekent dat de Viffchery van Salm, Steur,
Leng, Kabeljaauw, Schelvifch, Makreel, Heilbotten,
Haringen, en anderen Zee-Vifch, aan
de Kuiten van Noorwegen, jaarlyks wel een
Millioen Ryksdaalders opbrenge. Verfcheide
Scheepslaadingen Kabeljaauw komen jaarlyks ,
I. Deel. VII. Stuk. A 2 u it