IV. een Schol gelykende: doch niet op zyn plat
Apöeël. zwemmende, gelyk zodanige ViflTchen, en daar-
XXII
Hoofd- om °°k niet tot de Platviflchen behooren-
- stuk. de. Den Kop heeft hy zeer groot, met een
Zome-Vifch. vreezelyk wyde gaaping van den Bek: de Oo.
gen zyn groot, met wyde Appelen en geele Kringen
; de Neusgaten ftaan digt aan de Oo-
gen. De Zyden zyn Olyfkleur , met witagtig
blaauw verfcheidelyk befprengd of gemengeld.
In ’t midden van ieder Zyde vertoont zig een
ronde zwarte Vlak, ter grootte van een Zeft-
half. De Vifch heeft kleineSchubben,kleineïand- v
jes, en bovendien ruuwe Beentjes in de Keel.
Op de Rug zyn twee Vinnen , waar van de
voorfte 10 Beentjes heeft, die (tyf zyn , met
flappe Straalen daar nevens, die verder uitloo-
pen met het Vlies, ’t welk aan deeze Vin de .
gedaante van een Zeiflen geeft. De agterfte
Rugvin heeft 24 , buigzaame , Kraakbeenige
Straalen , waar van de twaalfde de langfte is^
De Staartvin, uit 15 takkige Beentjes beftaa'ü-
d e , heeft eenen rónden Omtrek aan ’t end. De
Borftvinnen hebben ieder 14 Straalen, de Buikvinnen
7 ; zynde daar van de eerfte o f voor-
lykfte fty f, Beenig en Graatig, de andere zes
Kraakbeenig en buigzaam. De voorfte Aarsvin
heeft 4 ftyve, de agterfte 22 flappe Straalen.
Voorts zyn ’er aan den wortel der Rug*
en Aarsvinnen, wederzyds, zekere Doorntjes,
aan dien der voorften enkeld, aan dien der ag*
terften dubbeld : ook vindt men twee ryën
Doorn.
Doorntjes, die van de Kieuwen naar de Buik- IV.
vinnen, en verder naar de Aarsvin, langs de •• '
fcherpte van, den Buik , zig uitftrekken ; en j j0oF^_
verfcheide Stekels agter aan den Kop. stuk.
Met deeze Befchry ving der Geftalte , uit het
Werk van W il lo u g h b y ontleend, komt nage*
noeg overeen die van den Heer G k o n o viü s,
door wien de Zonne-Vifch aldus befchreeven
wordt C *> Het L y f is hooger dan breed,
breed, ovaal en zeer plat; met kleine Schub*
betjes gedekt; aan de Wortels der Rug- en
Aarsvinnen met tweepuntige Stekels gewapend,
aan den Buik geharnaft met uitermaate harde
Doornagtige Schubben , én op ’t midden der
Zyden met een ronde zwarte Vlak getekend.
De Zydftreep is zeer gekromd en komt digt
aan de Rug piet haare kromte, (trekkende van
den Kop byna tot aan de Staart, en dan regt
in de Staart voortloopende. De Kop groot,
wanftaltig; met den Bek aan de tip ; dé Onderkaak
veel langer dan de Bovenkaak, en kleine
Tandjes in beiden. De voorfte Rugvin is
groot en zeer Vezelagtig , beftaande uit 10
driehoekige zeer fcberpe Beentjes , met een
zwart Vlies aan een verknogt: de tweede heeft
20 of 21 weerlooze flappe Beentjes. Zy (trekt
zig van de voorfte tot aan de Staart uit. Do
Borftvinnen hebben 13 enkelde Beentjes , dc
Buikvinnen 7 , waar van de voorden Doorn-
(*) Muf. Iehth. Tom. I, p. +7,
I.Deel. Vil. SThic,
agtig