A fDEEIj. *
III. III. H O O F D S T U K .
H oofdstuk.
Befchryving van ’t Geflagt der A a l e n , waar in
zo de gewoone Paalingen, als de Konger-Aal
en verfcbeiderley Zee-Slangen, zyn begreepen.
Waarneemingen omtrent de Voortteeling der
A a ien , uit welken b ly k t, dat dezelven Jong-
werpende zyn.
Rangfchik- Z in d e rd en by ons bekenden naam van A a l e n ,
Ung. K J begryp ik die Viflchen, welken het eerfte
Geflagt in de eerfte Rang, by Lmiueus,
uitmaaken, met den Geflagtnaam Murcena. D e
Heer Gronovius hadt dezelven, te vooren,
met A r t e d i , onder de Weekvinnen (Mala>
copterygii) geplaatft , doch thans telt hyze
onder de Brancbiojlegi , en wel de zodanigen
daar van, die geene Buikvinnen hebben. Zyn
Ed. maakt van de Mürcencs drie Afdeelingen ,
de eerfte van de genen die van Kieuwen-Openin-
gen ontbloot z y n , de tweede van de genen,
die ’er ééne, onder aan ’t L y f , en de derde*
van zulken, die ’er twee hebben, één aan ieder
zyde.
Kenmerken. Deeze laatften behooren alleen tot dit Geflagt
, waar van de Kenmerken volgens onzen
Autheurzyn, een Vlies dat de Kieuwen dekt,
hebbende tien Straalen , en een opening by de
Borftvinnen. Voorts de Kop elfen; de Neus.
gaten pypagtig; het L y f fpilrondagtig en glad:
de