XIII.
H oofdstuk.
Voedzel.
pet, dat aan ieder end een Paard heeft, die het«
i zelve op ’t Land haaien, wordt gedaan. Men
betaalt, voor dit te laaten doen, drie Gulden,
en dan heeft men al den Vifch, die met het
Net in ééne reis wordt opgehaald; doch welke
meelt beftaat in Roch o f andere Platvifïchen;
want de Rondviffchen zyn te vlug en flim, om
zig dus te laaten betrappen, en onthouden z ig ,
miffchien, ook zo hoog op Strand niet.
Het Voedzel der Kabeljaauwen beftaat in al*
lerley Soort van Viltchen , als ook groote
of kleine Zee-Krabbetjes en Zee-Sterren,
welke men in derzelver Robben vindt (*). De
kragt tot Verteering, welke de Natuur aan
deeze Viiïcben heeft gegeven, is onverbeelde«
lyk , zo Anderson aanmerkt. „ Onze Vis*
„ fchers van ’t Heiligland, voor de Elve, zegt
„ hy, die, om Schelvifch te vangen hunne Ly«
}> nen in Zee werpen, haaien dezèlven altoos
,3 om de zes Uuren, by de verandering van
3, h e tT y , weder op. Indien het gebeurt, dat
„ een Schelvifch, daar aan gevangen, dooreen
„ Kabeljaauw ingellokt z y , dien men dus ook
„ vangt, zo vindt men den Schelvifch reeds
„ verteerd eD de Hoek zit in de Kabeljaauw
,, gehaakt, zo dat men denzelven daar mede
„ uit het Water kan trekken. Indien hy, in
P tL.«*
(*) Een Overman van 't Viflehers Gild, alhier, verhaalt
my, dat door hem eens, in de Rob van een Kabeljaauw,
drie leevende Schelviiïchen zyn gevonden: dochmillchienhaat
dezelve die in de Bon ingellokt.
tegendeel, maar weinig tyds voor het ophaa- IV.
” len van de Beug, den Schelvifch ingellokt
„ heeft, tragt hy wel zyne Prooy met zo veel HooFó.
„ drift te behouden, dat hy zig met dezelve stuk.
„ uit het Water laat ligten, doch dan laat hy
„ ze los en komt vry.
„ Men wordt nog klaarder de kragtigheid van tee^“ |
„ dit Verteerend Vermogen gewaar in de Kabel- mogen.
„ jaauwen, die groote Krabben hebben ingeflokt,
w en , hoewel men nietregtweet, ofzymoog-
„ lyk, uit hoofde van de Schulp, niet eenwei-
, , nig meer tyds tot Verteering van dezelven
„ noodig hebben, dan tot die van een Schel*
„ vifch; heb ik niettemin van de ervarenften
„ onzer Heiliglandfche Viflehers vernomen ,dac
,, de Schulp het eerfte aangetaft wordt in de Rob-
„ ben deezer Viflchen; dezelve wordt, wel
, , haafl:, zo rood als een gekookte Kreeft en
„ ontbindt zig eerlang tot een dikke Lymig-
„ heid o f Pap, wordende dus geheel verteerd,
, , even als de Schilden der Zee-Schilpadden in
de Maag van den Krokodil, volgens de
„ Waarneemingen van Pater F euillée.
, , Ik kan niet nalaaten hier, als in ’t voorby Gulzigheid.
„ gaan, op te merken (vervolgt die zelfde
, , Schryyer,) hoe deeze onverzaadelyke Vifch
,, van de Natuur een byzonder voordeel heeft,
„ dat onze Gulzigaarts wel deelagtig zouden
„ willen zyn. Zo dikwils, naamelyk, als de Ka-
,, beljaauw een brok Houts, o f iet anders, dat
„ onverteerbaar is , komt in te flokken, braakt hy
I. SESL- VII. STUK. „ zy.