I.
Hoofdstuk.
* Receptacu-
ium Verneji
* Vena Por■
tarum
kan, daar uit, met reden onderftellen, dat die
wry ving, welke in ons het Bloed warm maakt ,
in minder graad by hun plaats heeft. Ook is
in deszelfs Omloop die byzonderheid , dat al
het Bloed, uit het Hart komende, in de Kieuwen
gaat, en door de Aderen, uit de Kieuwen,
naar alle deden des Lighaams wordt gebragt,
byna gelykin deHaagdiffen en Salamanders (*).
Uit het bovenfte van ieder Boogswys Stuk, eg-
te r , komt een Slagader voort, die Bloed aan de
Zintuigen en de Herfenen toebrengt , en de
weerkeerende Ader vereenigt zig met die, welke
uit het naafte Stuk komt, ontladende zig
aan ’t andere end, by den wortel der Boogen ,
in een Stam, die eindigt in de Vergaarplaats
•van du Verney *. Deeze Vergaarplaats is
niets anders dan een Stam, uit de famenloopiDg
van veele Aderen gefprooten , die, van de Rug-
gegraat, Lever en andere Deelen, voortgekomen,
uitloopen in het Harts-Oor. Het Bloed,
door de Aderen uit alle deelen des Lighaams
teruggevoerd, naamelyk, wordt uit deeze Vergaarplaats
in het Hart gebragt. Hier ziet men
dan, dat iets dergelyks plaats heeft als in de
Poort-Aderf derZoogende Dieren: dat,naamelyk
, de Aderen Slagaderen worden, gelyk in
die plaats beeft, welke uit de Kieuwen terugkomen
en zelfs dikker en fterker zyn van Rokken
dan de overige Aderen ( f ) ,
(*) Zie ’t VI. Stu k. bladz. 105.
( I ) Oeuvres /Inat. Tom. II. p, s^7-
Het
Het Hart der Viffchen, digt onder de Kieu. iv ,
wen geplaatft ,is in *t grootite deel Vierkantig, Afdeei-
doch in fommigen ook halfrond en platagtig, HoQpD_ ,
gelyk inde Karpers, enz. Het is niet, gelyk stuk.
in de Kruipende Dieren en Slangen, in de zelf‘ M’ragHa^ z>
de holligheid mét de Ingewanden des Buiks
vervat, maar wordt ’er van afgefcheiden door
een wit en taamèlyk Iterk Vliés, ’t welk het* Dia ^
Middelrift * in de Viffoteeü maakt. Hunne mA
Maag is, in grootte, dikte, figuur, en andere
opzigcen, grootelyks verfchillende, doch legt
in de meeften niet dwars, maar overlangs, ten
opzigt van het Lighaam. Men noemtze ge-
meenlyk de Rob, die koud is op óns Gevoel
en waar in , dikwijs , Schulpjes, Hoorntjes en
dergelyke harde Stoften, gevonden worden;
dienende hun waarlchynlyk, even als aan fom-
mige Vogelen, tot behulp van de Verteering.
Het grootfte deel der Viffchen heeft aan
Poort of Uitgang van de Rob, en aan k begin
der Darmen, zekere Byhangzels t s van binnen | Appendi-
. , , ces Pylori
hól. Derzelver getal is , op een verbaazende
wyze , verfchillende, In de Walviffehen en
Kraakbeenige, als ook in de Karpers, Snoeken,
Braafem, Voorn en veelë anderen, vindt
men ’er geen: in fómmige Plat viffchen twee;
in de Baarfen van drie tót zeven: in de Haring
by de twintig; wel dertig in de Kabeljaauwen:
zeftig en meer in de Salmeü en Houting: omtrent
tagtig in de Elft en meer dan honderd,
ja bykans ontelbaare, in de Steur, Zwaardvifch
I, DEEL. VII. STUK. en