IV. „ fen, daar het Aardryk elendigft en armft is.
fdeel. ^ j n .£ k an[j van f^aintfc {iati?a ,f aiw a a r j vaQ
P oofd- » wegen de Koude en menigte van Sneeuw,
stuk. ,, geen Beeften gehouden , geen Brood noch
3, Moeskruid, veel min Boomvrugten, geteeld
„ kunnen worden , is Vifch byna de eenigfte
»» Spyze (* ) ” .
Nuttigheid jj De Eijerftokken der ViiTchen zyn van zeer
yan de Kuit. ^ gF0Qt; gebruik ; by voorbeeld die der Sal-
33 men, *t welk de voornaamfte Leeftogt in
33 die Geweften is. Hoe grooter de Kuit ge-,
„ korreld zy en hoe voedzaamer, zo veel meer
„ voedt ook de Vifch. Hoe grooter Ejjeren,
33 hoefchielyker vermenigvuldiging: dit ziet men
„ in de Forellen. De Hom en Kuit groeijen
„ aan, naar dat de Vifch in grootte toeneemt,
„ en krygen hunnen toevoer, tevens, van den
„ neerdaalende Stam der Hart-Slagader; ’t welk
33 in de Kabeljaauwen zeer duidelyk waar te
* Genus ” neernen is» Het Forellen-Geflagt * heeft
TtHttaceum „ groote Eijeren en de Wyfjes fchieten eens in
33 haar Leveo; vervolgens, van Kuit uitgeput
„ zynde , fterven zy. In de overigen , die
„ langer leevem, is de Kuit kleiner gekorreld
,, en wordt nooit uitgeput, maar groeit lom-
„ wylen weder aan” ,
Uit
(*) Van de Koude in ’t Ooftelyk deel van Siberie, en de
fchraalheid van den Grond aldaar, vindt men een omftandig
Eerigt in het V. Deel der Uitgezogte Verhandelingen, bladz,
Uit deeze Waarneemingen, die ik , niette- jy.
genftaande, de duifterbeid, welke daar in, op Afdeel.
fommige plaatfen , erkend wordt te zyn, ge-
tragt heb te vertolken; ziet men, dat de Heer STUk.
Steller zo min de bevrugting binnen het Lig-
haam, als uitwendige Teeldeelen , in de Vis-
fchen erkent; welk beide , niettemin, in de
Salmen, door Dr. Grant was waargenomen (*).
En dewyl Steller ook toeftaat, dat de Vifch
een Kuil maakt, in het Zand, om haar Kuit
in te fchieten, ten einde die bedekt worde:
zo vraag ik , of dit geen vrugtelooze arbeid,
zo zeldzaam in de Natuur; ja nadeelïg aan de
Vermenigvuldiging zou zyn, indien ’er tevens
niet zulk een Paaring onder ’ t Schieten plaats
had, als Dr. Grant befchryft ( j ) . Is *t ook
niet waarfchynlyk, dat de Eijeren van de Kuit,
die dus, door onderlinge wryving der Buiken,
bevrugt worden, in de Kuil blyven en bedekt
worden, ter uitbroeijing; terwyl het Mannetje
de overigen, die weg dry ven, na zwemt, en,
zo veel mooglyk is , inflokt, als een nutteloos
Voortbrengzel ? Ongelyk waarfchynlyker dunkt
my, is dit, dan dat de W yfjes de Hom, eenige dagen
eer zy.Kuit lchooten,in den Bek ontvangen
zouden; gelyk L inn^eus in de Snoek, Baars,
Karper, waargenomen hadt C-Q. Du Verney
heeft
(*) Zie het IV, Deel der Uitgez. Verhandelingen, als boven,
(+) ‘Aldaar, bladz. 239..
( ! ) ARTÉDI. Part. Pijc. p. 3 J.
L Deel. VII. stuk. B 4